Thanonchai is niet de familienaam van meneer Si of Thit Si. Maar omdat hij zowel slim als excentriek was werd hij het voorwerp van spot. Daarom voegde men de naam Thanonchai aan zijn naam toe.

Die spot deed hem niets. Riep je ‘Si Thanonchai’ dan reageerde hij daar gewoon op. Het was een plattelander die voor zijn geld deed als iedereen daar: rijst verbouwen. Dan hangt jouw geluk of ongeluk, jouw rijkdom of armoe, slechts van één ding af: regen. Regen was de ware god die jouw leven goed of miserabel kon maken.

Ondanks zijn intelligentie en vernuft kwam zijn gezin op de rand van de ondergang toen de regengod hem een paar jaar achtereen vergat. Dat had ook te maken met het feit dat hij een doorzetter was: hij hield zijn karbouw in eigendom. De meeste van zijn vrienden boerden wel door maar verkochten de karbouw om rijst te kopen om te eten. Als er dan gepoot moest worden huurden ze een karbouw om de ploeg en de eg te trekken.

Dit kopen en verkopen, en huren en verhuren betekende dat hele gezinnen afhankelijk werden van de Chinese handelaar. Landbouw ging betekenen dat je rijst plantte en er schone witte rijst voor terug kreeg. Bijna al de buren van Thit Si verkochten hun karbouw aan de Chinese handelaar die eigenaar was van de grote rijstmolen in de stad nabij.

Deze ‘relatie’ werd dieper zodat de handelaar in het dorp kwam wonen en zich kandidaat stelde tot ‘dorpshoofd’, phu yay baan, ผูใหญบ้าน; later werd hij ook regionaal hoofdambtenaar. Thit Si’s buren verkochten hun karbouwen aan zijn stal en huurden ze van het planten tot aan de oogst. Maar kwam er geen regen dan brachten ze de karbouw snel terug en maakten afspraken hoe de kosten later te betalen. Daarna gingen ze ergens een baan zoeken.

Het werd zo vol in die stal dat het dorpshoofd de karbouwen niet meer zelf kon bergen; nee, als je een karbouw wilde huren stuurde hij helpers naar de boeren en die verfden de basis van de hoorns rood zodat iedereen wist dat die karbouw van hem was.

Een lik rooie verf….

Thit Si merkte dat de karbouw een last was maar hij wilde zijn kinderen niet teleurstellen en kon zelf ook geen afscheid van het dier nemen. Hij moest voor zijn gezin wel een baan gaan zoeken en wie lette dan op huis en karbouw? Maar daar kreeg hij al een briljant idee!

De volgende morgen bracht zijn zoon de karbouw met een rode band om de hoorns naar het weiland. Hijzelf ging een baan zoeken en maakte zich geen zorgen om de karbouw; welke schobbejak zou een dier met een lik rooie verf durven stelen?

Toen zetten twee enorme regenbuien het land blank. Hij ging direct met vrouw en kinderen het land bewerken. Halverwege de regentijd hadden ze de zaailingen geplant en toen konden ze rustig wachten tot de planten volgroeid waren. Twee maanden later stonden zijn velden vol met gouden aren wachtend op de sikkel.

Thit Si ging met de hele familie oogsten. Spoedig daarna stonden de schoven hoog opgebonden. En net toen de familie van het succes wilde gaan genieten kwam een bekende meneer hen bezoeken. Na enkele beleefdheden werd het gesprek serieus.

Een onprettig gesprek

‘Thit Si, als ik me goed herinner heb jij negen morgens (*) akkerland, toch?’ ‘Dat klopt, opzichter.’ De bezoeker bekeek de bundels rijst en zei ‘Wel, dan is de huur van de karbouw precies 56 bossen rijst.’

Thit Si beefde als een jongen die net een pak op zijn billen heeft gehad. Hij stamelde ‘Nee! Nee nee, ik niet…!’ Want de man naast hem was niet alleen assistent dorpshoofd maar ook een belangrijke medewerker van de Chinees. De man inde ook de huur voor karbouw en akkerland voor zijn baas. ‘Wat bedoel je met “ik niet”?’ ‘Nee, dit heeft niets met mij van doen’ zei Si aarzelend.

‘Kijk dan eens naar jouw karbouw, in hemelsnaam!’ ‘Nee, mijn karbouw hoort er niet bij.’  ‘Hoort er niet bij, zeg je? Kijk eens naar de hoorns!’ Deze aantijging gebaseerd op bewijs schudde hem wakker. Zijn gebruikelijke gevatheid was helemaal weg. Si kon niet meer stamelen dan ‘Nee, eerlijk, dit is niet jouw afdeling.’

De man werd bozer en bozer. ‘Kom nou, de hoorns spreken toch voor zich? Of wil je zeggen dat de hoorns zich zelf rood gemaakt hebben?’ En Si antwoordde ‘Nee, ik heb ze rood geverfd. Met mijn eigen handen. Je kunt de verfpot nog zien in de schuur.’

De opzichter keek hem even aan en lachte. ‘Je bent mesjokke. Alleen een idioot zou zoiets doen.’  ‘Nee, ik ben niet gek. Ik verfde de hoorns om dieven weg te houden. Je weet toch hoe dat gaat, opzichter?’ De boosheid verdween en de opzichter ging dreigend verder. ‘Ik weet waarom iedereen jou Si Thanonchai noemt maar ik deed dat tot nu niet.’

‘Noem me zoals je wilt, opzichter, maar ik vertel de waarheid. Die karbouw is van mij! Ik heb die niet verkocht. Nog niet. Kom mee naar de tempel dan doe ik er een eed op.’ Nu hij er een eed op wilde doen vertrok de opzichter. ‘Denk er goed over na, Thit Si. Het is niet goed iemand als het dorpshoofd te bedonderen.’

De opzichter ging weg en Thit Si dacht dat het probleem opgelost was. Maar nee. Hij kreeg opdracht naar het huis van het dorpshoofd te komen. Daar zat ook de opzichter die Muis heette en een spits toelopend gezicht had zoals een spitsmuis. Hij was monnik geweest, had gestudeerd en kon praten als een predikant. Thit Si gaf een ‘waai’ die het dorpshoofd slechts beantwoordde met een knikje en daarna zette opzichter Muis de sluisdeuren open…..

‘Dat probleem rond de karbouw is voorbij. Maar dat deze stomme wijsneus de hoorns van zijn karbouw rood heeft geschilderd was verkeerd. Daar had je niet het recht toe. Dat is een belediging die het dorpshoofd niet kan laten lopen. Iedereen hier weet dat karbouwen met rode hoorns van het dorpshoofd zijn en als we iedereen maar laten doen zoals jij dan verliest dat de onschendbaarheid. Dan worden die karbouwen een prooi voor veedieven.’

‘Maar deze belediging schijnt de eerste keer te zijn dus het dorpshoofd vergeeft je. Je krijgt hier voor het dorpshoofd en iedereen hier wél een lesje in goed gedrag. En doe je weer zoiets stoms dan betaal je huur en we nemen jouw karbouw af.’

Opzichter Muis haalde eens diep adem en ging verder. ‘Niettemin, en dat is een gunst, moet jij de kosten van jouw dwaasheid betalen aan het dorpshoofd en wel de rekening van de benzine om hier te komen; honderd baht.’

Thit Si dacht dat het hiermee klaar was en verhief zijn stem, boos dat hij steeds maar als dom werd afgeschilderd. ‘Kijk, ik heb het fout gedaan maar ik ben niet gek. We zijn allemaal van dit dorp. De manier waarop de opzichter mij beledigt is buiten proportie.’

De opzichter dacht even na en vervolgde op strenge toon. ‘Okay dan, niet gek, dus betaal maar voor jouw slímheid. Een grote fles whisky voor de kippensoep van het dorpshoofd. Wat vind je daarvan, dorpshoofd?’

‘Prima!’ riep iedere getuige. En de Chinese handelaar-dorpshoofd knikte herhaaldelijk als blijk dat hij het oordeel van de opzichter goedkeurde.

(1981) 

(*) Een acre, in het Nederlands akker of morgen, is 4.046 m2 grond.

The buffalo with the red horns, ควายเขาแดง, uit: Khamsing Srinawk, The Politician & Other Stories. Vertaling en bewerking: Erik Kuijpers. Het verhaal is ingekort.

Over Sri Thanonchai en zijn Laotiaanse evenknie Xieng Mieng staan in dit blog enkele verhalen; voor de achtergrond: https://www.thailandblog.nl/cultuur/sri-thanonchai-aziatische-tijl-uilenspiegel/

Voor een toelichting op de auteur en zijn werk zie: https://www.thailandblog.nl/achtergrond/verhaal-khamsing-srinawk/  

Er zijn geen reacties mogelijk.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website