Mocht je nou een kruidenierswinkeltje willen openen in mijngebied dan moet je veel sterke drank inslaan. In mijngebied verkoopt alcohol beter dan vitamines. Wat voorts in de winkel niet ontbreken mag zijn inhaleerstiften tegen verkoudheid; die worden vaker verkocht dan paraplu’s. Waarom mijnwerkers liever in de regen lopen in plaats van te schuilen onder een paraplu is simpel te verklaren: een neussnuiver die je meermalen kunt gebruiken kost slechts één baht. Een paraplu kost zeven baht en de betere plu’s uit Penang kunnen wel 25 baht kosten.

Een rondje markt betekende voor mij dat ik eindigde in de kroeg. Van daaruit had ik, zo te zeggen, mijn kennis van economie opgedaan. Ik had daar geleerd dat koffie zo goed verkocht werd dat de kastelein er helemaal niet aan dacht het katoenen koffiefilter eens te wassen. Nieuwe koffie ging gewoon door de oude drab heen. 

En jodium?

Wij mijnwerkers konden niet genoeg eer bewijzen aan dat rode spul. Als wij tijdens het werk een wondje opliepen behandelden wij dat met een handjevol ‘olie’ uit een tankje. Het bloeden stopte direct en de wond genas. In ieder kroegje dat tevens als winkel diende stond in de glazen kast een doos jodium waarop de kastelein ‘rood spul voor wonden’ had geschreven: jodium. Het spul was van slechte kwaliteit.

Ik herinner me een grapje toen ik in de mijnen werkte. Midden in de nacht werd er op de deur gebonsd. Een arbeider stond hijgend aan de deur en zei dat hij hulp nodig had: hij was op zijn hoofd gemept. Ik opende de deur en bekeek hem: hoofd en hemd onder het bloed. Met de lamp scheen ik rond maar zag niemand. Toen rook ik jodium! Ik keek eens beter en zag ook jodium. 

Ja, zo gaat dat in de mijnbouw. Je neemt iemand flink te pakken. Jodium opzuigen in een bladstengel en in het donker iemand op zijn hoofd slaan: het slachtoffer denkt aan bloed, zoekt licht en ziet ook bloed…. En dit mag je nog jaren horen….

Bij de kastelein stonden heel oude flesjes jodium en ik vroeg hem ‘Wanneer ga je die jodium weggooien?’ ‘Hoezo, weggooien?’ vraagt hij verwonderd. ‘Nou ja, het is al lang voorbij de houdbaarheid.’ ‘Ja, nou, en dan?’

Hij keek me grimmig aan omdat ik mijn neus in zijn zaakjes stak zoals een ambtenaar van de geneeskundige dienst. Ik liet het verder lopen. Maar op een avond vertelde de kastelein mij: ‘Het is al verkocht!’ ‘Wat is verkocht?’ ‘Nou, die rooie jodium. Iemand heeft de hele doos gekocht.’ ‘Welke blinde heeft dat dan gekocht?’

‘Nee, geen blinde. Deze jodium is niet tegen blindheid maar voor wonden. Die persoon heeft dat natuurlijk gekocht voor genezing.’ ‘Foei zeg, laat me niet lachen, voor wondjes? Zag dat spul er misschien uit als jodium voor wondjes? Wie dat gebruikt krijgt tetanus.’

‘Zeg eens, doe even normaal!’ ‘Moet ik dit dan goedpraten? Haal eens een merkartikel jodium voor de verkoop.’ ‘Ik ben ze toch mooi allemaal kwijtgeraakt.’ ‘Wie heeft dat dan gekocht?’ ‘Bosbewoners. Een bergstam die in het bos achter de heuvel woont.’

‘Ja, die hebben helemaal geen verstand van medicijnen. Ze spreken nog onverstaanbaar ook. Hoe kun je zulke mensen nu met jouw spul afzetten, oplichter?’ ‘Ik heb niemand afgezet. Ze kwamen hier en vroegen een middel tegen verwondingen. Dat heb ik ze verkocht.’ ‘Deze bosmensen zijn gek. Waarom brengen ze hun gewonden niet naar de dokter?’

‘Dat gaat nou eenmaal zo bij die mensen. Alles blijft in de clan en ze laten de autoriteiten niets weten. Ze zijn bang voor de politie. Ze weten niets van de wereld buiten hun woongebied.’ ‘En nu zijn ze jouw prooi geworden. Voor hoeveel heb je ze leeggeplunderd?’ ‘Die hebben toch geen geld!’

‘Hoe is de verkoop dan gegaan?’ ‘Ruilhandel. Ik heb de medicatie tegen maïs geruild.’ ‘Voor hoeveel dan?’ ‘Een halve zak.’ ‘Lieve hemel’ riep ik uit. ‘Voor die ouwe jodiumtroep heb je het geflikt een halve zak maïs te vragen?’

‘Ik kon ook tien zakken krijgen. Die planten heel veel maïs zelfs voor varkensvoer.’ ‘Waarom heb je er niet gelijk tien gevraagd?’ ‘Dat zouden ze niet kunnen dragen’ antwoordde hij gevat. ‘Je bent een hebberige boef. Je komt nog eens in de hel’ verwenste ik hem. ‘Voor een koopman bestaat er geen hemel en geen hel’ lachte hij. Hij begon me een lesje te geven. ‘Een koopman kent alleen winst en verlies.’

Ik draaide me uit verachting om, nam mijn glas en dronk. Hij ging verder. ‘De bosmensen hebben beloofd dat ze vanavond de maïs komen brengen. Het is al donker; ze zullen zo wel komen.’ 

Hij pakte de petroleumlamp, vulde hem bij en stak hem aan. Daarna pompte hij er lucht in. Het heldere licht verdrong de duisternis uit dit kroegje. Ik dacht aan de bosmensen die een heel eind moesten lopen en de zak maïs dragen volgens de overeenkomst. Ik hoopte dat ze de waard zouden bedriegen. Het beviel me maar niks dat die zakenman deze primitieve en domme mensen bedroog. Bedonder dan een stadsmens zoals ik!

De bosmensen

Ik had al eens geprobeerd het dorp van de bosmensen te bezoeken maar dat was me niet gelukt. De weg erheen was slecht. Je moet door water en over bergen lopen, heel ver weg alsof het dorp buiten Thailand lag. Die omstandigheid hield de vooruitgang voor hen tegen. Ze leefden afgesloten van de wereld en trouwden alleen met elkaar tussen de tien families. Maïs, aardappelen en varkens waren hun middelen van bestaan. Zo af en toe brengen ze de varkens naar de markt om te ruilen voor rijst en zout. Deze mensen weten weinig van de buitenwereld. En juist die mensen verkoop je oude jodiumflesjes?

De bosman droeg een zak maïs naar binnen. Hij was alleen. Zijn lijf glom en droop van het zweet. Deze mensen droegen geen hemd. Ze naaiden jute zakken tot een kleed om hun lijf. De kastelein laat de zak naar binnen dragen en controleert of de maïs vers is. ‘Vandaag van het veld gehaald, meneer’ en hij stort de maïs op de grond en vouwt de zak netjes op.

‘Waar is de zieke gewond geraakt?’ vraag ik hem. Hij verschrok. Ogenschijnlijk had hij met de kastelein afgesproken er met niemand over te praten. Maar de waard herhaalt mijn vraag.

‘Aan een arm. Het bloeden is al gestopt. Uw jodium was echt goed hoor, het werkte prima.’ De waard keek me zegevierend aan maar ik vroeg door. ‘Stopte het bloeden direct nadat u de jodium er op hebt gesmeerd?’

‘Jazeker, een flesje hebben wij op de wond gesmeerd en de andere heeft hij helemaal leeggedronken.’  ‘Wat? Heb je hem die jodium laten drinken?’  ‘Ja, insmeren en drinken tegelijk zodat het goed inwerkt’ zei hij.

Bijna verslikte ik me in mijn borrel. Ik had het idee dat ik zelf jodium had gedronken. Praten over ouwe jodium had nu geen zin meer. Ik zag het beeld voor me van een geperforeerde darm door ouwe jodium. O jee, dat moet vreselijk pijnlijk zijn.

De bosman was weg en de waard toonde eindelijk berouw. ‘Wat een vuile streek zulke rommel te verkopen’ zei ik tegen mijzelf. ‘Op de fles stond ook niet of je het moest inwrijven of innemen. Het had ook niets uitgemaakt want die mensen kunnen niet lezen’ zei de kastelein. 

‘Waarom heb je ze niet verboden dat spul te drinken?’ ‘Ben ik vergeten.’ ‘Geklungel! Nu kom je zeker in de hel.’ Hij zuchtte, stond op, en haalde een wierookstokje uit een pakje en stak het aan. Ik maakte hem opnieuw een verwijt. ‘Ja, voor een paar muggen ben je bang maar een ander laat je dood gaan.’ ‘Wie zegt dat ik bang ben voor muggen?’ ‘Steek je het dan niet aan om muggen te verjagen?’

Hij ging naar het godenbeeld en stak het wierookstokje in het altaar. Daarna vouwde hij zijn handen en ging in gebed. Toen vroeg hij ‘Weet je waarvoor ik gebeden heb?’ ‘Ja, waarschijnlijk dat je niet in de gevangenis komt.’ ‘Nee, ik heb god gevraagd de kracht uit die jodium te halen.’

Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers. 

Auteur Anchin Panchapan (1926) was een populaire schrijver. Zijn grote succes behaalde hij met een bundel korte verhalen (1966) over het harde leven in de mijnstreek in zuidelijk Thailand. Vanwege de lengte is het ingekort.

1 reactie op “‘Jodium, het rode wondermiddel’ een kort verhaal van  Anchin Panchapan”

  1. Tino Kuis zegt op

    Tegen de uitdrukkelijke wens van mijn Thaise familie reisde ik vanuit Chiang Kham graag naar een groot dorp met bosmensen. Daar lieten ze me nog boeken zien geschreven in hun taal met Chinese karakters. Op een oude stafkaart zag ik dat daar in de zestiger jaren een groot woud was met een tiental kleine dorpjes, ieder met zo’n 20 huishoudens hoorde ik. Tijdens de communistische opstand 1960 tot 1988 zijn de bewoners daar verdreven, is het bos gekapt en wordt er nu alleen nog maïs verbouwd.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website