De vrienden Naak en Heun

‘Ik kom je het bevel van mijn landheer brengen, Heun. Je moet vertrekken! Mijn heer komt morgen naar dit huis en deze plantage kijken.’ De bezoeker, die buiten stond, vertelde dit op kalme toon.

‘Ik heb eveneens het bevel van mijn heer uit te voeren; en dat luidt: ik moet dit huis en dit land met mijn leven verdedigen. Mijn leven hoort mijn landheer toe, Naak!’ antwoordde de ander op gelijke toon.

De bezoeker, Naak, stond als een huis, als een pilaar die in de grond verankerd was. Zijn boerenwerkbroek was pikzwart net als zijn werkhemd. De uiteinden van de om zijn taille gebonden pakama wapperden in de middagwind. Zijn enorm lijf wierp een donkere schaduw op het groene grasveld.

De zon stond hoog aan de hemel. ‘Ik moet dit zo doen, Heun. Dat is mijn plicht. Vandaag is de laatste dag. Mijn landheer heeft definitief over deze zaak geoordeeld: als jij hier blijft dan moet ik vertrekken. Dan is het geluk van mijn hele familie ook voorbij.’ De man die Naak heette sprak zo en trok met beide handen zijn pakama doek vaster aan zodat hij goed om zijn lijf zat. Hij stond kaarsrecht, als een militair, de borst vooruit.

Heun zat op de bovenste tree van de trap. Zijn armen gekruist over de knieën. Ook hij droeg een boerenwerkbroek. Maar zijn pakama doek hing over zijn blote, brede schouders. Zijn groot en sterk lijf zag er net zo robuust uit als dat van de bezoeker. Hij zat daar stevig en onbeweeglijk als een blok hout. Zijn ogen fonkelden en keken strak naar de grond alsof ze nimmer zouden knipperen.

‘Ik weet het. Bij mij is het net zo. De landheer beslist. Dit is onze plicht, de landheer gaat boven alles. Zeg me nu eens jouw plan.’   ‘Geweer of zwaard?’ vroeg Heun, die opstond. ‘Het zwaard. Dat maakt geen geluid’ zei Naak lachend. Heun zweeg maar barstte daarna ook in lachen uit. ‘Goed, dan ga ik nu en kom morgen bij dageraad terug.’ Heun knikte.

Hun vriendschap als lijfeigenen

Het beeld van Naak kwam in Heuns herinnering terug. Hij zat bij zijn akker op een dag, lang geleden, toen een jonge vent daar kwam, begeleid door twee heren, broers van elkaar. ‘Heun, dit is Naak, de bediende van mijn oudere broer’; zo stelde zijn landheer Naak aan hem voor. De heren lachten naar elkaar. En dit lachje op de eerste dag legde de basis voor hun vriendschap. Het was ook sympathie voor elkaar en de wederzijdse erkenning dat ze aan elkaar gelijkwaardig waren. Beiden waren trots op hun werk en hun baan als bediende van dezelfde familie.

‘Drink je?’ vroeg Heun nadat de heren in het huis waren gegaan. ‘Ja, met mate’ antwoordde Naak lachend en voegde er aan toe ‘Zullen we er vanavond maar eentje nemen dan?’

Hun vriendschap is sindsdien gegroeid als gezonde planten die diep in de grond samen wortels gevormd hebben zodat ze beiden steviger in de aarde staan. Niet zelden vonden Naak en Heun dat ze één en dezelfde persoon waren. Beiden zijn robuust en hard. Ze zijn even groot en even oud. Hun landheren hebben voor beiden goede vrouwen gevonden, bruiloften georganiseerd en aan hun gelukkig huwelijk bijgedragen.

Ja, de landheren hebben hen gezin, huis en akker gegeven. Om deze gunsten te verkrijgen hebben ze keihard gewerkt: hun landheren trouw dienen, beschermen en ze als lijfeigene overal als een schaduw te volgen. Voor Heun en voor Naak zijn hun landheren bijna adellijk hoog en veel belangrijker dan hun eigen leven. ‘Wij zijn hun vazal. Zij zijn onze weldoener. Wij gaan zover dat wij voor hen sterven.’ zei ooit Naak, en Heun dacht er net zo over.

De broedertwist over de plantage

Heun had geen verklaring voor het feit dat de beide heren, twee volle broers, plotseling in een onverzoenbare twist werden verwikkeld waardoor ze elkaar voor altijd de rug toekeerden alsof de ander dood was. Duidelijk was alleen dat de jongste broer de plantage verliet en met zijn gezin in de stad ging wonen. Hij legde het Heun kort uit: ‘Mijn oudere broer heeft mij bedrogen. Wij moeten verhuizen naar de stad, Heun.’

Dus trokken ook Heun en zijn gezin naar de stad. Maar kort daarna volgde nog een kort bevel. ‘Ga nu en bewaak mijn huis op de plantage. Laat het door niemand bezetten. Mijn oudere broer is van plan mijn huis en mijn land van mij af te nemen. Je moet het met jouw leven verdedigen, begrijp je?’ Heun boog diep toen hij de opdracht kreeg. Hij liet vrouw en kind achter en keerde terug naar het huis op de plantage.

Daarmee werd Naak van de ene op de andere dag een ongewenst persoon, iemand met wie je niet om kon gaan omdat hij de dienaar was van de andere van de van elkaar vervreemde broers. Naak liet zich vanaf die dag ook niet meer bij Heun zien. Heun dacht wel vaak aan hem maar wantrouwen hield hem weg van zijn oude vriend. En nu was Naak daar geweest met het bevel van zijn landheer. ‘Het is onze plicht, Naak’ mompelde hij nog eens toen Naak zich omdraaide en door de poort ging.

Het duel

Het was nog niet helemaal licht toen Naak naar de hut liep, midden in het veld. Heun had al licht gemaakt en wachtte op hem. Het lamplicht liet de zwaarden in hun handen fonkelen als de bliksem in de lucht. Het geluid van tegen elkaar slaand metaal verbrak de stilte. De zwaarden beukten tegen elkaar aan. Vonken spatten als vallende sterren aan de hemel. De hijgende adem van de strijders was al van verre te horen. De muren van het huisje trilden en de vloer beefde.

In het flikkerende licht zag je de gezichten van beide mannen. Hun starende ogen bloeddoorlopen als waren zij wilde dieren. Het zweet gutste uit hun poriën. Bloedspatten bedekten het lijf van de vechters en de zwaarden kleurden rood.

Toen werd het stil in de vroege morgen. De maan verdween van de hemel en de haan kondigde de nieuwe dag aan. Naak wankelde naar de trap. Zijn oren hoorden ook de haan roepen. Zijn ogen waren dof. De rechter hand had het rood gekleurde zwaard vast. Niet ver van hem vandaan lag Heun dood op de grond. Naak stond op de plek waar hij gisteren ook had gestaan, met de pakama om zijn taille. Zijn broek zat onder het rode bloed. Op zijn armen, borst en gezicht waren wonden te zien en alles zat vol bloed.

Hij deed een paar stappen en viel voorover naar de grond. ‘Heun is dood…’ dacht hij, zwaar ademend. ‘Morgen kan mijn landheer naar hier komen en doen wat hij maar wil. Onze plicht is gedaan…..’ 

Plotseling voelde hij zich vrij en bevrijd van de last jegens zijn heer. Zijn landheer had hierna niets meer over hem te zeggen. Hij wist zeker dat Heun er nu ook zo over zou denken. Hun plicht en last lieten hen nu los. Niets kon meer gevraagd worden van zijn en van Heuns leven. Ze waren vrij. Zijn handen wroetten nog eenmaal in het gras voordat hij zijn laatste adem uitblies.

Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers. Het verhaal is ingekort. 

Auteur Ussiri Thammachot (อัศศิริ ธรรมโชติ); 1947. Studeerde massacommunicatie aan Chulalongkorn. In 1981 won hij de South East Asia Write Award met de verhalenbundel Khunthong, (ขุนทอง), waaruit dit verhaal afkomstig is. Ook hij is sterk beïnvloed door de gebeurtenissen op 14 oktober 1973 en 6 oktober 1976. Ussiri, ook wel Assiri of Atsiri Dhammachot, werkte ooit voor het dagblad Siam Rath. 

De pakama: Isaanse lendedoek;  in Thais Pha Khao Ma, ผ้าขาวม้า.

Er zijn geen reacties mogelijk.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website