Op Thailandblog lees je voorpublicatie van de thriller ‘Stad der Engelen’ die zich, zoals de titel al laat vermoeden, integraal in Bangkok afspeelt en is geschreven door Lung Jan. Vandaag hoofdstuk 4 + 5.


Hoofdstuk 4.

Tanawat had z’n naam niet gestolen voor een informant. Tanawat betekende vrij vertaald uit het Thais kennis en daar had ie hopen van als ’t over de donkere onderbuik van de Stad der Engelen of gewoon de nachtzwarte zelfkant van het menselijk bestaan in het algemeen ging. In het verleden had J. geregeld gebruik gemaakt van zijn diensten en bijzondere connecties. Ze hadden elkaar in de loop van de jaren leren appreciëren en J. wist dat als er één iemand in zou slagen om hem dichter bij de mysterieuze dieven te brengen, het wel Tanawat zou zijn. Hij had vier dagen geleden tijdens een informele borrel kort en bondig de zaak aan zijn informant uit de doeken gedaan en vandaag had hij met hem afgesproken in een van de groezelige eettentjes langs de rivier, tussen de Tha Changpier en de Phra Chanpier en vlakbij de kleurrijke overdekte amulettenmarkt. Het was vooral een praktische keuze die hen naar deze locatie had gedreven. Niet alleen zat je hier uit het zicht op een plaats die niet al te druk werd bezocht, ver van de krioelende massa een paar honderd meter verder, maar het was ook handig want in de onmiddellijke omgeving van zijn loft en nabij de Thammasat Universiteit. Niemand, op een paar uitzonderingen na, wist immers dat Tanawat al jaren aan deze instelling doceerde, een perfecte dekmantel voor iemand die niet alleen naar academische kennis dorstte…

Ik weet niet wie je nu tegen de schenen hebt gestampt, maar deze zaak is niet pluis’, schoot Tanawat meteen los. ‘Eerst en vooral is er jouw opdrachtgever. Ik weet niet of je wel goed beseft hoe gevaarlijk hij kan zijn. Anuwat wordt binnen het milieu niet alleen gerespecteerd maar vooral gevreesd. Hij is een levensgevaarlijke spin die rond zich een complex web van intriges heeft geweven. Eén beet, en het spel is uit… In het verleden is hij een paar keer over lijken gegaan en hij zal geen seconde aarzelen om dit opnieuw te doen moest dit nodig blijken…’

‘Kom, kom, overdrijf je nu niet een héél klein beetje ?

‘Overdrijven ? Ik ? ‘ Reageerde de professor korzelig. ‘ Nee kerel, en vergeet vooral ook niet dat hij corruptie in de Stad der Engelen tot een zeldzame hoogte heeft verheven. Hij heeft er Kunst met een hoofdletter K van gemaakt. Als geen ander heeft hij ingezien én bewezen dat corruptie de mest is waarop heel het bestel in dit prachtig maar meedogenloos land gedijt… Zowel in de politiek als bij de politie én het leger beschikt hij over een paar uitstekende connecties die in zijn net gevangen zitten, soms zelfs zonder dit te weten…. In de periode voor de militairen onder leiding van de stafchef van het leger, generaal Prayut Chan-o-cha in mei 2014 de macht grepen bakte hij zoete broodjes met zowel Abhisit als de familie Taksin. Nadat ‘om de democratie te redden’ de politici aan de kant waren geschoven, werd hij in een mum van tijd de beste maatjes met de militaire junta. Ik zou erg goed uit m’n doppen kijken als ik jou was…’

Doe ik ook ‘, zei J. terwijl hij ostentatief zijn Ray Ban begon te poetsen.

Ja, lach er maar mee, oen’ beet Tanawat van zich af, ‘in de criminele pikorde in deze stad én ver daarbuiten is hij een speler buiten categorie Zijn dure maatpakken, dito levensstijl en miljoenenverslindende kunstverzameling kunnen niet verhelen wie hij écht is: een krankzinnige psychopaat die geilt op geld en macht, alleen weet ik niet precies in welke volgorde… Weet je, toen hij een kleine kwarteeuw geleden begon met legaal zakendoen was één van de eerste bedrijven die hij kocht een enorme krokodillenfarm in de buurt van Pattaya. Kwatongen bewezen dat dit niet was uit bekommernis voor de slabakkende productie van kwalitatief hoogwaardige portefeuilles, handtassen en schoenen, maar wel omwille van de mogelijkheden tot alternatieve vleesverwerking die zijn gigantische zoutwaterkrokodillen boden. In een mum van tijd waren sommige van zijn tegenstanders en andere dwarsliggers spoorloos verdwenen als je begrijpt wat ik bedoel…  Kortom, geen partij voor een kunsthandelaar uit de provincie die in zijn vrije tijd af en toe eens voor detective – of wat daar voor moet doorgaan – speelt…’

Hey… hola, effe dimmen…! Even ter herinnering: Ik ben niet de eerste de beste met bitter  weinig grijze cellen gezegende Farang die zich voor wat poen hals over kop in een gevaarlijk avontuurtje stort. Ik besef  maar al te goed waartoe hij in staat is, maar ik zou nog stommer dan het spreekwoordelijke achtereind van het al even spreekwoordelijke varken zijn als ik deze zaak zou laten schieten…

Wat me echt niet lekker zit,’ repliceerde Tanawat, ’ is wel het feit dat niemand, maar  dan ook niemand spreekt. Iedereen houdt de lippen stijf op elkaar, wat écht uitzonderlijk is in deze stad. Je zou er van staan kijken hoeveel deuren de laatste dagen voor m’n neus werden dichtgeslagen. Als dit Sicilië zou zijn dan zou ik zeggen dat we te maken hebben met een typisch geval van de omerta, de klassieke geheimhoudingsplicht van de maffia. Weet je, dit woord staat niet alleen voor de criminele erecode maar wordt ook gebruikt als een synoniem voor wat in de criminologische referentiewerken treffend als ‘een hardnekkig zwijgen’ wordt geduid.’

‘Ja hoor professor… Je staat niet in een auditorium.’

‘Ik weet één ding, J.  De schrik zit er goed in en zelfs de meest loslippige bronnen zwijgen nu als vermoord…

Hm,’ zei J. terwijl hij een teug van z’n ijskoude Singha nam. ‘Heb je dan écht geen flauw idee ?

Ja, maar dat spoor is zo vaag, dat ik deze denkpiste nog even voor mezelf hou. Mogelijk is er een Cambodjaanse link maar daar kan ik me nu nog niet over uitspreken. Je weet dat ik van zekerheden hou. Ik ben in tegenstelling tot de meeste van m’n landgenoten geen gokker. Geef me tijd om alles op een rijtje te zetten, want geloof me vrij, als ik het bij het rechte eind zou hebben, dan is dit een erg complex verhaal.’

‘Hoeveel tijd wil je dan nog ? ‘

Kijk J., ik wil mezelf niet voor schut zetten, wanneer ik fout zou zitten. Je weet toch hoe zwaar gezichtsverlies voor een Thai is… Geef me nog achtenveertig uur…

J. knikte begrijpend ‘ Achtenveertig uur kan ik écht niet maken. Voor Anuwat is time money en hij wil na bijna een week van afwachten écht dringend resultaten zien. Geduld lijkt niet bepaald zijn sterkste gave te zijn.. Weet je, zijn nichtje zit me écht achter de veren. Ze belt minstens tweemaal per dag om een stand van zaken. ’

‘Aaaaaah, de lieftallige Anong’ meesmuilde de prof die haar een paar maal op een society-gebeuren had ontmoet, ‘jij bofkont… Maar terzake nu… Komaan man, ik heb écht nog meer tijd nodig. Ik wil ook jou niet op het verkeerde been zetten.’

Oké, vierentwintig uur maar écht niet meer want de tijd dringt. Voor je het weet staat dit beeld in de privé-collectie van één of andere steenrijke stinkerd in Beijing, Moskou, Londen of Parijs. En hebben we het nakijken….’

Het naakte feit dat zelfs Tanawat problemen ondervond om informatie rond deze diefstal los te peuteren voorspelde weinig goeds en dat wrong bij J. Iets, noem het een onderbuikgevoel of instinct, zei hem dat heel dit zaakje geweldig stonk. Met een blik op het modderbruine water van de voorbijklotsende Chao Phraya zei hij zonder al te zwartgallig over te willen komen: ‘ Tanawat, dit zijn diepe wateren en ergens ligt er hier op de bodem een hondsbrutaal en meedogenloos beest op de loer. Je moet me beloven dat je uitkijkt want ikzelf én deze stad kunnen jou niet missen..’

Nou ben ik pas echt verontrust… J. die sentimenteel wordt… De leeftijd begint je parten te spelen, Grote Ierse Softie !’ Tanawat stond op en lachte bij wijze van afscheid heel even zijn sarcastische lachje dat zowat zijn handelsmerk was geworden, maar het lachen zou hem gauw vergaan…

Hoofdstuk 5.

J.wandelde, terwijl hij diep in gedachten verzonken aan zijn pas opgestoken Cohiba Corona trok, terug naar zijn honk. Dat Tanawat zo behoedzaam was strekte hem tot eer, maar hij had zijn ouwe gabber nog nooit zo verontrust en geagiteerd gezien en dat deed bij hem een aantal alarmbellen afgaan. Deze nervositeit was hij niet gewend en werkte eerlijk gezegd ook op zijn zenuwen. Terwijl de dunne rook sierlijke arabesken rond zijn hoofd tekende, trad hij, met een nadenkende frons op z’n gelaat binnen in zijn loft waar hij enthousiast werd begroet door een kwispelstaartende en luid hijgende gitzwarte bos ruige haren. Sam, z’n Catalaanse herdershond was duidelijk blij dat het baasje thuis was, maar J. vermoedde dat dit vertoon van vreugde grotendeels gespeeld was en dat zijn potige en erg sluwe viervoeter vooral uit was op één van de vette kluiven die hij die ochtend op de markt had gekocht…

J. had de laatste jaren niet slecht geboerd. Toen hij zijn eerste miljoen bath aan bedrijfswinst had binnengerijfd had hij, bij wijze van extravagant cadeautje voor zichzelf, zijn Breitling gekocht. Een échte, niet de rommel die op elke Thaise markt voor een koopje kon aantreffen… Hij was per slot van rekening een kerel die bij de tijd was en vond dat hij dat ook mocht etaleren… Het horloge herinnerde hem er bovendien elke dag opnieuw aan dat hard werk loonde. Buiten zijn zaak en een grote, van alle comfort voorziene woning in het groen, ergens hoog in de bergen tussen Chiang Mai en Chiang Dao had hij ook nog, en dit al twaalf jaar lang, een optrekje in Bangkok. Alhoewel optrekje niet echt recht deed aan de erg ruime, van alle gemakken voorziene loft die hij in het hart van de Oude Stad, in één van de vele oude en half verpieterde pakhuizen bij de Tha Changpier aan de oever van de Chao Phraya had ingericht als een comfortabele werk- en woonplek. Aan de buitenzijde had hij, om eventuele ongewenste bezoekers te misleiden, geen poot uitgestoken, maar het interieur dat een mengeling leek van een man cave, een museum en een bibliotheek, had hem een lieve duit gekost.

Zijn zithoek met de verweerde Chesterfield en de zwart lederen Barcelona-stoelen, uiteraard niet de replica’s van Studio Knoll maar het échte werk van Ludwig Mies van der Rohe, gaven niet alleen zijn gevoel voor stijl maar vooral ook z’n hang naar comfort weer. Een metersbrede etalagekast bood onderdak aan een deel van de keramiek- en porseleinverzameling die hij in de loop der jaren, moeizaam want steeds met oog voor kwaliteit had opgebouwd. Het geëmailleerde, vroeg negentiende eeuwse Bencharong porselein, legde een paar felle, kleurrijke accenten in de toonkast die werd gedomineerd door een mooie collectie Sukhothai-keramiek met Kalong, Sawankhalok en Si Satchanalai-aardewerk. Er waren zelfs een paar zeldzame veertiende eeuwse stukken van het donker geglazuurde Sankampaengwerk en nog zeldzamere roodgekleurde Haripunchai-vazen in perfecte staat, die Mon ambachtslui meer dan duizend jaar geleden met vaste hand hadden vervaardigd. Aan de overzijde werd in een kleine antieke Chinese vitrinekast een mooie selectie van zilverwerk van de Mon, Lahu en Akha ten toon gesteld terwijl een al even fraaie verzameling daab’s of inheemse zwaarden werd bewaakt door twee authentieke, complete en daarom erg zeldzame Harumaki Samoerai-harnassen uit de Edo-periode.

Zijn bureel, naast het woongedeelte, vertoonde dezelfde eclectische smaak, zij het dat vrijwel elke muur verscholen was achter stevige en hoge boekenkasten die J.’s gevarieerde literaire interesses en leeshonger weerspiegelden. De Romeinse betweter Marcus Tullius Cicero wist bijna tweeduizend jaar geleden al dat een kamer zonder boeken als een lichaam zonder ziel was en J. was hem – aan z’n interieur te zien – volmondig bijgetreden. Er hing in het bureel slechts één schilderij, maar wat voor één. Een uiterst zeldzaam doekje van een adembenemend landschap in Connemara aan de ruige Westkust van Ierland door Augustus Nicolas Burke, dat hij een paar jaar geleden via een stroman op een Engelse veiling voor een fors bedrag op de kop had weten te tikken. Het was in feite een ironische maar dure knipoog naar z’n eigen turbulente verleden. Burke’s broer Thomas Henry, op dat ogenblik de hoogste Britse ambtenaar in Ierland, was op 6 mei 1882 in Phoenix Park in Dublin doodgestoken door Ierse republikeinen. Dat de schilderijen van Burke zo schaars waren lag aan het feit dat een groot deel van zijn werken verloren ging toen tijdens de Iers republikeinse Paasopstand in 1916 het gebouw van de Royal Hibernian Academy in Abbey Street in Dublin, waar Burke jaren had les gegeven, in vlammen was opgegaan… De fantastisch gesculpteerde bronzen stier op zijn schrijftafel was een werk van Alonzo Clemons waar hij ook bijzonder op gesteld was. Clemons, wiens werk in Thailand nauwelijks te koop is, is een Amerikaanse Idiot Savant met een IQ van 40 die het, in tegenstelling tot een andere Amerikaanse zwakzinnige niet tot de Oval Room in het Witte Huis heeft gebracht, maar die de wereld plezier doet met zijn bijzonder beeldhouwwerk.

J. vond persoonlijk het gigantische dakterras de beste troef van z’n honk. Een mening die volbekkig werd gedeeld door Sam die vrijwel elke keer sinds hij een pup was, z’n baasje naar de Stad der Engelen vergezelde, en er naar hartenlust van enkele honderden vierkante meters privé speelterrein in het hartje van de stad genoot. Het bood een vrij uitzicht op één van de meest iconische plaatjes van de stad: de schitterende en in alle opzichten unieke Wat Arun, de Tempel van de Dageraad aan de overzijde van de rivier. Toeval of niet maar dit was precies de plaats waar de latere koning Taksin op een mooie ochtend in oktober 1767, na de val van Ayutthaya aanbeland was met zijn, grotendeels uit Chinese en Monhuurlingen bestaande troepenmacht en vanwaar hij de herovering van het land op de Birmezen had ingezet.

Ja, J. had het niet slecht gedaan voor een jongen uit West-Belfast, die zich aan het andere end van de wereld in een al even verknipte stad had genesteld.  Toen hij bijna dertig jaar geleden in Thailand was aangekomen had hij enkel een nieuwe identiteit en een masterdiploma kunstgeschiedenis op zak. De beloning voor wat sommigen nog steeds als verraad beschouwden. Opgegroeid in de Noord-Ierse hoofdstad, in de buurt van Falls Road was hij zoals zoveel van zijn leeftijdgenoten,  zo niet genetisch dan wel geografisch, voorbestemd om op één of andere manier betrokken te raken bij wat in ballades zo poëtisch als the Patriot Game werd omschreven maar in realiteit een bloederige en keiharde burgeroorlog was. Een smerig conflict, waarin de grenzen tussen goed en kwaad snel waren vervaagd en de overmoedigen, de dapperen en de dwazen al snel het onderspit hadden moeten delven. Vermits J. absoluut niet tot één van voormelde categorieën had behoord had hij het, evenwel niet zonder kleerscheuren, overleefd.

Hij was net twaalf geworden toen in 1969 the Troubles waren uitgebarsten. Verontrust en ontredderd zag hij hoe de oudere broers en de vaders van de jongentjes waarmee hij voetbal had gespeeld met stenen naar z’n moeder en zusters hadden gegooid en hoe ze, een paar weken later een deel van hun woonwijk in lichterlaaie hadden gezet terwijl de politie, de door pro-Britse loyalisten gedomineerde Royal Ulster Constabulary, er met de handen in hun zakken op stond te kijken. De woede die in hem groeide moest een uitweg vinden. J. was, zoals alle pubers in de Falls, begonnen met het gooien van stenen en iets later het serveren van Molotov-cocktails. Voor hij goed en wel besefte wat er precies gebeurde waren de straten van zijn stad volgestroomd met tot de tanden bewapende Britse militairen en liep hij met een Armalite AR-16 rond in een Active Service Unit van een Iers-republikeinse splintergroep. Drie jaar later waren alle leden van zijn ASU, met uitzondering van hemzelf, ofwel dood ofwel gevangen genomen. Hij had op weinig zachtzinnige wijze geleerd dat hij alleen op zichzelf kon vertrouwen. Dankzij zijn intelligentie, onverschrokkenheid en wellicht ook een fikse portie geluk was hij in de rangen opgeklommen en leidde hij begin jaren tachtig een groot gedeelte van de trainingsprogramma’s voor nieuwe rekruten. Geweld, gevaar en de dood waren al lang geen vreemden meer voor hem maar vertrouwde metgezellen in zijn steeds kleinere en gevaarlijk paranoïde wordende leefwereld.

Pas veel later besefte hij dat 1981 een extreem belangrijk scharnierjaar in zijn leven was geweest. Nadat Bobby Sands en negen van z’n Iers republikeinse kameraden door de koppigheid van de Britse premier Margaret Thatcher, de hongerdood waren gestorven in de Long Kesh gevangenis leek de gewapende strijd uitzichtlozer dan ooit te zijn geworden. Hoe meer J. er over nadacht, hoe meer hij besefte dat er iets moest gebeuren. In de nazomer van 1983 gaf hij er plots de brui aan. Hij was tot de conclusie gekomen dat hij niet gemaakt was uit het materiaal waaruit helden werden gecreëerd. Integendeel, hij kon niet meer. Het Heilig Vuur dat ooit zo fel in hem had gebrand was uitgedoofd. Hij wou er mee kappen maar geen haar op zijn hoofd dat er aan dacht om bij de Britten in het gevlij te komen. Die kloof was nu eenmaal te diep en, wat hem betrof, onoverbrugbaar. Hij had nog wel een uitweg want, zoals de meeste katholieken in Ulster de dubbele Iers/Britse nationaliteit. In ruil voor erg bruikbare informatie over drie wapenopslagplaatsen, een handvol gebouwen die in de republiek werden gebruikt als safe houses en een lucratieve smokkelhandel in stookolie en benzine die de Ierse schatkist ettelijke miljoenen had gekost, wist hij het op een akkoordje te gooien met de Special Detective Unit (SDU) van de Ierse Garda Siochàna, de Nationale  Politie. Met de zegen van de Ierse Intelligence Service kreeg hij een bescheiden startkapitaal en een nieuwe identiteit. Sinds de dag dat hij in het vliegtuig stapte had hij nooit meer omgekeken. Hij had de kans op een nieuwe start met beide handen aangegrepen en emigreerde in het grootste geheim naar de andere kant van de wereld. Weg van de altijd en overal op de loer liggende dood, het bloed en de ellende. Weg ook van de tastbare haat in een verscheurde samenleving. Weg ook van het prangende keurslijf van de Kerk en de door haar gebezigde dwangmiddelen waardoor alle plezier bedorven werd. Ondanks z’n keiharde imago had hij één zachte plek, waarvoor hij zich overigens jarenlang en geheel ten onrechte, had geschaamd want het paste niet bij de grimmige, zwijgzame, in leren jekkers gestoken kerels uit Ballymurphy of de al even gesloten mannen met hun ijskoude ogen en keiharde vuisten uit de Lower Falls: Kunst had hem altijd al geïntrigeerd. Het had hem in moeilijke tijden troost geboden en net als in het leven moet men in de kunst, elke dag opnieuw beginnen. Een idee die hem wel aansprak. En dus ging hij vol goede moed kunstgeschiedenis studeren aan het Departement of Fine Arts van de universiteit van Hong Kong waar hij zich al snel specialiseerde in antiek Aziatisch aardewerk en porselein. Langzaam maar zeker vervaagden de scherpste herinneringen aan wat hij het liefst helemaal zou vergeten. Hij was sowieso al de mening toegedaan dat wie naar zijn jeugd verlangt alleen maar blijk geeft van een slecht geheugen…

Na het succesvol afronden  van zijn studies had hij verschillende landen in Zuidoost Azië bezocht op zoek naar een stek om zich te settelen. Geen haar op zijn hoofd dat eraan dacht om terug te keren naar Europa. Het duurde echter nog een hele tijd voor hij ook echt zijn draai in deze uithoek van de wereld vond. India was hem te chaotisch en Japan, hoe aantrekkelijk ook,  te duur en te hectisch. Birma dat met strakke hand werd geleid door een stel knettergekke generaals was sowieso uitgesloten. Vietnam, Laos en Cambodja waren getekend door het oorlogsgeweld en bijgevolg ook niet echt een optie. Uiteindelijk was hij ondergedoken in de relatief veilige anonimiteit van de grootstad. Hij koos voor Krung Thep, de Stad der Engelen of Bangkok zoals de meeste Farang de Thaise hoofdstad noemen. Hij was nooit van plan geweest om in Hong Kong te blijven. Er liepen in die dagen nog net iets te veel Britten rond naar zijn smaak, en je moest je geluk niet op de proef stellen. Thailand daarentegen lag centraal in Zuidoost- Azië en was volop bezig met een economische inhaalbeweging. Bovendien was het leven er veel, maar dan ook veel goedkoper dan in Hong Kong wat aardig meegenomen was voor zijn budget. Daarenboven werd hij betoverd door de bedwelmende mix van eeuwenoude culturen en adembenemende natuur die Thailand bood. Oké, lang niet alles was zoals het leek in het Land van de Glimlach. Voor een groot deel van de bevolking viel er weinig te lachen en de politieke instabiliteit en de machtshonger van de militairen deden ook geen goed aan het imago van het land. Een land ook dat tot ergernis van J. nog steeds een extreme standenmaatschappij was, waar hij – hoe hij ook probeerde – als Farang niet écht in paste. Er was de erg kleine, bijzonder behoudsgezinde en over het algemeen steenrijke bovenlaag, de zogenaamde Hi So met daarnaast de stilaan groeiende middenklasse  die – vaak tevergeefs – er alles voor over heeft om tot Hi So te promoveren. En dan was er natuurlijk nog de grote massa, waar niemand rekening mee hield en die gewoon dag na dag probeerde te overleven. Een ouwe vriend van hem, een Farang-dokter die jaren in Chiang Mai had gewoond, had hem ooit verteld dat Thailand in feite best kon vergeleken worden met een mooie, knappe vrouw waar je vrijwel meteen verliefd op wordt. Maar langzaam kom je tot de ontdekking dat lang  niet alles is wat het lijkt en ontdek je veel naars dat schuilgaat…

Toch hield hij zielsveel van z’n nieuwe land en volk, alleen iets minder van haar leiders…

Een Amerikaanse crooner met maffia-connectie beweerde ooit dat New York ‘the city that never sleeps’ was, maar hij was blijkbaar nooit van z’n leven in Bangkok geweest. De drukke, uitbundige metropool was en is een van de opwindendste steden ter wereld. De stad was misschien wel iets té opwindend en dit moest in de eerste weken en later zelfs  maanden ook J. ondervinden.  Al vrij snel had hij in de smiezen gekregen dat hij op zoek moest naar een iets minder koortsig alternatief. Hij had maandenlang door het land gezworven en uiteindelijk niet z’n verstand maar z’n hart gevolgd. Ten langen leste had hij zich, met vallen en opstaan, gesetteld in Chiang Mai, ‘de Roos van het Noorden’, een grootstad op mensenmaat, die hem met haar sfeervolle ommuurde Oude Stad, al van de  eerste keer dat hij ze had bezocht, wist te bekoren. Net als zijn geboortestad was ook J. ouder en wijzer geworden en in de loop van de volgende jaren langzaam maar zeker tot rust gekomen. Het was een lang en moeizaam proces geweest maar uiteindelijk  had hij vrede met zichzelf en de wereld gevonden. Nu leidde hij een bedrijfje met vijf vaste werknemers en een handvol losse hulpjes en was hij aan niemand nog verantwoording verschuldigd. Hij deed nu precies waar hij zin in had. Wat had je nog meer nodig in het leven ? Punt. Einde discussie.

J. had zuiver om praktische redenen, zijn zakenkantoor in de loft geïntegreerd. Dat was een handige zet geweest. Hij had al snel in het snuitje gekregen dat lang niet alle zaken in het ver verwijderde Chiang Mai konden afgewikkeld worden. Soms vereisten zijn transacties enige discretie en dan was dit een uitstekende plek. Bovendien was het internationaal en zelfs nationaal verzenden van cargo iets wat bij voorkeur vanuit de Stad der Engelen met haar haven, spoorwegen en luchthavens gebeurde. En het scheelde hem ook nog eens pak aan huurkosten, wat vooral zijn boekhoudster wist te bekoren… Nee, toen de kans hem was geboden om dit oude pakhuis te kopen had hij echt niet lang over dit aanbod moeten nadenken. Op het gelijkvloers beschikte hij nu over meer dan voldoende opslagruimte en had hij bovendien een klein maar fijn restauratieatelier, terwijl de verdieping werd ingenomen door de loft en z’n kantoor.

Toen hij zijn kantoor betrad zat, uitpuilend in een grauw linnen jasje dat eruit zag alsof het, gepropt in een rugzak van een backpacker, van het andere eind van de wereld naar hier was gereisd, Kaew op hem te wachten. Kaew was zijn rechterhand wanneer het op zakendoen in Bangkok aankwam. Velen waren misleid door zijn gespeelde naïviteit, bolronde uiterlijk en sloom gedrag wat dan weer voor J.’s zakencijfer een voordeel bleek te zijn. Een ander voordeel was dat Kaew jarenlang als journalist bij ‘The Nation’ één van de twee nationaal verschijnende Thaise Engelstalige kwaliteitskranten had gewerkt, waardoor hij niet alleen en in tegenstelling tot de rest van de Thaise bevolking quasi perfect de Engelse taal beheerste, maar ook over een uitgebreid netwerk van informanten en contacten in alle denkbare geledingen van de maatschappij beschikte.

Maar hij had ook zo z’n minder goeie kantjes. J. was er bijvoorbeeld diep van binnen van overtuigd dat door een of andere, ongetwijfeld ernstige tekortkoming in een vorig leven, Kaew’s karma grondig verstoord was en hij nu gedoemd was om wrokkig en dik door het leven te gaan… Tot overmaat van ramp was Kaew een overtuigde Anglofiel die daarenboven – o, gruwel – een boontje had voor het Britse vorstenhuis. Een voorliefde  die frontaal tegen J.’s Ierse borst stootte en hem af en toe deed twijfelen aan Kaew’s mentale gezondheid… Desondanks had hij Kaew meer dan tien jaar geleden een baan aangeboden nadat de bijdehandse en bijzonder intelligente Bolknak er in geslaagd was hem uit een erg hachelijke situatie te redden waarin een stel eeuwenoude manuscriptenkasten uit een klooster in Keng Tung, een corrupte Birmese generaal en tot de tanden bewapende Shan-rebellen een hoofdrol hadden gespeeld.

Kaew, die een broertje de dood had aan rond-de-pot-draaierij, kwam meteen ter zake:

En ? Al iets opgeschoten? ‘

‘ Geen fuck, het lijkt er verdomme sterk op of Tanawat schrik heeft om dieper in de stront te roeren…

Ik had je toch verwittigd dat dit zaakje stinkt’ zei Kaew met een verwijtende ondertoon in zijn stem. ‘Maar Mijnheer wil, zoals steeds, niet luisteren. Mijnheer weet alles beter. Want Mijnheer woont hier al een paar jaartjes. Maar Mijnheer beseft blijkbaar niet…’

STOP !’ J. klonk lichtjes geïrriteerd toen hij Kaews’ Jeremiade onderbrak. ’Hij gaf me uiteindelijk na veel aandringen te verstaan dat er misschien een bruikbaar spoor was maar hij liet me wel in het ongewisse. Hij zal me morgen iets laten weten…

Nou, het zal me benieuwen,’ mompelde Kaew die zich terug concentreerde op de intussen koud geworden spie pizza Quattro Formaggi die hij bezig was geweest soldaat te maken voor J. hem bij deze uitermate gewichtige bezigheid had gestoord. ‘Jij bent blijkbaar vergeten wat voor een belangrijk onderdeel van een goed dieet eten is…’ klonk het bokkig aan de overzijde van z’n bureau.

Wordt vervolgd….

1 reactie op “STAD DER ENGELEN – Een Moordverhaal in 30 hoofdstukken (deel 4 + 5)”

  1. Maryse zegt op

    Geweldig! Mooi, informatief en spannend geschreven. Ik verheug mij iedere dag op het vervolg. Goed idee om twee afleveringen te publiceren.
    Bedankt Lung Jan!


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website