De boom van Ploy

Door Alphonse Wijnants
Geplaatst in Cultuur, Korte verhalen
Tags: ,
22 november 2022

In Phimai staat een boom. Hij staat midden op een vervallen rijstakker vlakbij de oever van de rivier die de Lamjakarat heet, net buiten het stadje. Niet ver weg van de zuidelijke stadspoort.

De Lamjakarat is een bijrivier van de Mun, één van de vijf sterke rivieren die door Thailand stromen.
De boom is de boom van Ploy. Ook hij is sterk.
Ploy is er haast nooit, niet in het stadje, niet bij haar boom. Hij leeft hoofdzakelijk in haar hart.
Af en toe, bij uitzondering komt ze hem opzoeken, als haar vreemde zaken door het hoofd gaan. Van de weg wandelt ze over het stugge droge gras naar beneden, staat een poos onder zijn kruin. De grond is braak. Speelse schaduwen lijken te zingen als liederen van de velden. Ploy hoort het geluid van de stroom, die ieder ander rumoer overstemt. Ze is een tengere gestalte, haar huid is wit als de kleur van een vis in onbetreden grotten.
De boom is met zijn veld vergroeid. Hij kan niet weg. Dat is eigen aan bomen.
Zijn wortels hebben contact met de phi, de geesten, zijn takken zoeken een akkoord met de wind. Ze laten enig koel licht door.
Als het regenseizoen door zijn kruin stormt, modelleert zich aan zijn voeten een soort vormeloze vijver waar kleine schildpadden een na een vanuit de buiten zijn oevers tredende rivier met onhandig gescharrel intuimelen. In het heet seizoen steken zijn hobbelige wortels uit de beenharde klei van het vroegere rijstveld op, tekenen bleke, onbegrijpelijke patronen rondom zijn stam. Vage gestalten. De tentakels hebben de kleur van iets wat jarenlang verhuld bleef.
De boom van Ploy moet heel oud zijn.
Hij is te groot voor de lap grond, zijn kroon overdekt helemaal het perceel van links en het perceel van rechts en daarbij steunt hij de hele hemel en die is kolossaal in Phimai – ettelijke meters breed en ettelijke vadems helblauw.
De spanwijdte van een koninkrijk.
Toen het perceel haar in handen viel, die twee rai met de boom erbij, had ze net de zevenjarige leeftijd bereikt. Het had een reden dat het haar toekwam, een schuldgevoel.
Je vraagt een boom nooit hoe oud hij is, of je moet hem doodmaken. Iedereen zei dat hij zo oud als de wereld was, dat zei iedereen. Als je hem omhakte, kon je met je vingernagel per millimeter honderden jaarringen volgen. Iedere ring borg per jaar verhalen, clandestiene geheimen, van hoop vervulde stemmen, plaatselijke mysteries, familiedrama’s van passie en bedrog.
Laat zijn verhalen tot de verbeelding toe!
Een boom die zoveel levens in zich bewaart, moet wel een bijzondere boom zijn.
Minutenlang kan ik kijken, hij is altijd ongebruikelijk groen. Nooit tonen zijn bladeren zwakheid, nooit lossen ze, nooit verschrompelen ze, nooit raken ze de kroon kwijt. Zijn loof is altijddurend.
Het is een chamcha.
Het is geen toeval dat hij bezit van het meisje Ploy is. Ze kreeg hem met de grond in akte, toen haar vader na zeven jaar huwelijk met een diepe zucht van haar moeder wegliep.
‘Ik kan met die vrouw niet huizen,’ zei hij. ‘Dom en kortzichtig als ze is. Ik zeg haar tien keer hoe ze iets moet doen en dàt ze iets moet doen. En zij, ze doet het dan waanwijs op haar manier. Meestal doet ze helemaal niets. Ze weet het altijd beter, hoewel ze het helemaal niet weet. Ze is een ramp. Ze is lui. Schoonheid wordt veel vergeven.’
Ook nu nog kan Kasemchai, de papa van Ploy, er niet om lachen.
De buurtbewoners zijn even bikkelhard voor zijn ex-vrouw. Zelfzuchtig en ruzieachtig, vooral twistziek labelen ze. Allemaal eega’s van politieagenten. Is het geen jaloezie? In Phimai is een aanzienlijk hoofdkantoor van de regionale politie gevestigd. Stuk voor stuk zijn de vrouwen bang dat Mai met hun man gaat lopen. De moeder van Ploy heeft een onweerstaanbare aantrekkingskracht op het andere geslacht, het is een natuurlijke gave.
Mai lacht er alleen maar om. Soms spottend. Ze weet zich te sterk. Ze heet dus Mai, de moeder van Ploy en is nog relatief jong. Haar billen dansen onder het stof van haar knellende hotpants en ze draagt hemden van grove witte mousseline die te krap lijken en haar tepels hard maken.
Schoonheid is wispelturig, net als waarheid.
Warentig, de chamcha is echt de boom van Ploy! Ik twijfel er niet aan als ik hem zie. Bij iedere passage overmeestert hij me met zijn présence. Ik kijk omhoog en sta perplex. Hij pronkt. Hij staat tot in de hemel.
Zijn lover is een veelvoud van kleine blaadjes, geveerd en in een gave rand gevat, zo vormt hij zijn bladerdek. De blaadjes vertonen een wit poederig dons, ik strijk er behoedzaam met mijn vinger over en het geeft mee of het haartjes zijn.
In mijn verbazing kan ik zijn omvang niet schatten. Zijn takgestel is soeverein. De schoonheid die zijn structuur ordent, brengt me tot zwijgen.
Gespikkelde parelhalstortels – hun trouw aan één enkele partner is spreekwoordelijk  – plonzen er met roekeloze vleugelslagen in, alsof ze in een andere tijdsdimensie duiken. Of ze door wormgaten naar een ander heelal glijden.
Ook vliegen ze er onvoorspelbaar weer uit. Ik hou daarvan. Ik hou van het gekletter van hun vleugels in twijgen en bladeren.
Het verhaal zit zo…
In het hele stadje Phimai staat Mai bekend om haar aparte schoonheid. Een echte stadsmadààm. Ze is afkomstig van Bangkok, heeft Thais-Chinese voorouders en bezit om die reden een sneeuwwitte huid. Ze had al handenvol aanbidders van toen ze twaalf was.
Je hapt naar adem als je haar voorbijloopt.
Alle mannen gaan voor haar door de knieën. Ook de papa van Ploy deed dat, ze was vijftien en zwanger van hem.
Mai heeft ronde vormen, ronde schouders, ronde dijen, een mals buikje, gespierde kuiten, ik begrijp goed dat mannen met haar willen neuken. Alle mannen. Ze appeleert met haar weke lippen, haar trillende geheven borsten, haar gespannen dijen aan een oerkracht die iedere vent instinctief aanwakkert, wanneer hij zijn ogen niet meer van haar afgeslagen krijgt. Ze heeft vlees dat van ontvankelijkheid glanst. Ze is een votief. Het gaat niet om liefde, het gaat om lust als mannen Mai zien.
De sensatie dat je met lust je eigen kleine beperkte ik kunt ontkomen. Dat je tot in de hemel geraakt. Dat je de godheid raakt. Dat je een naamloze identiteit wordt, een langgerekt spasme, daartoe maakt lust je in staat.
Mai zelf is een vrouw die altijd bij verstand en zinnen blijft.
Ze is een koele minnares.
Ze kreeg niet alleen Ploy. Van twee andere mannen heeft ze nòg twee kinderen. Jongens dit keer. Halfbroertjes van Ploy. Mai is een winnares in de rally van de evolutie. Van tenminste eentje zullen de genen nog enkele duizenden jaren meegaan.
Toen Kasemchai, de papa van Ploy schootging, had hij een schuldgevoel. Al vlug na de breuk kwam er een vrouw met wie hij een nieuw leven uit wou. Ploy paste er niet in. Maar ook Mai wou haar dochter niet hebben. Uit berouw schonk haar vader aan Ploy zijn perceel erfgrond dat al honderden jaren bij de familie hoorde. Dat een gift van een late Khmerkoning was, bij wie een voorvader ooit staatsraad was. De zussen van Kasemchai vingen het kind op. Zo is het in zijn werk gegaan.
Ploy stond op eigen benen toen ze vijftien was. Op haar beurt een schoonheid. Nietig en rank, maar sterk als haar boom. Een huid fris als een blad vol ochtendnevel. Receptioniste in het Amanpuri in Phuket. Ze sloot een dicht bladerdak voor al die begerige mannen die aan de balie de sleutel wilden. En zo komt het dat Ploy, ergens ver weg in Thailand woont, haar boom blijft in Phimai geworteld.
Toch is hij in het hart van Ploy. Ze neemt hem overal mee.
Het is een chamcha, de boom van Ploy, ik zei het al.
Net bij aanvang van het droge seizoen overlaadt hij zich volledig met blozende pluimvormige bloemtrossen, in de schelpenrode kleur van de borsten van een jong meisje, borsten die verlegen gloeien en blozen als ze voor haar eerste minnaar beschroomd haar sarong tussen haar vingers uit laat ritselen.
De boom van Ploy is groot als een Khmer-koninkrijk. Zoals er maar één koning over een Khmerrijk kan heersen, kan er maar één chamcha over het rijk van haar hart heersen, Dat is een oude wet.
Laten we wel wezen: haar moeder, Mai, blijft een serpent. Mai is nauwelijks naar school gegaan, maar ze weet zich slimmer als het hele stadje. Met haar scherpe tong zet ze de hele wereld naar haar hand. Op het ogenblik is ze zonder man.
‘Dochter Ploy, je moet je perceel bouwgrond aan mij weggeven,’ zegt ze bestraffend aan de telefoon. ‘Verschenk het mij, ik heb je twee broertjes nog te voeden.’
‘Waarom cadeau doen? vraagt Ploy.’
‘Zomaar. Je moet respect voor je moeder tonen,’ zegt Mai.
‘Waarom zou ik,’ zegt Ploy.
Dat is een reden.
Wat weten wij van bomen, als we al aandacht aan ze besteden? In de hemel, hoog boven onze hoofden, hebben ze hun eigen vrijheid. Wie kan dat zeggen? Niemand anders kan dat zeggen. Niets of niemand kan het beletten.
In ruil daarvoor heeft de chamcha voeten die hij niet kan gebruiken. In onze wereld op de aarde kan hij niet wegrennen, opspringen, of dansen. Maar juichen doet hij iedere dag. Zijn vele takken draaien en keren als de vingers van Thaise jonge vrouwen in de klassieke dans, of als jonge meisjes die in het koortje van de mor lam-zangeressen bezwete glibberige armen hoog opsteken.
Met zijn wortelgestel kruipt een boom wellicht een beetje voort. Mogelijk maakt hij met een soortgenoot contact. Ik las dat schimmels in het duister als koeriers chemischgecodeerde boodschappen doorgeven.
Ik ben nog nooit een boom tegengekomen die zich eenzaam voelde. Alleszins niet één die het mij gezegd heeft. Ik luister goed naar bomen. Het lijkt me dat ze strelingen missen. Weet je zulke dingen? Voor mij zijn aanrakingen een levensbehoefte. Ik zag onder ogen dat ik geen boom kon zijn.
Ploy ruziet en bakkeleit constant met haar moeder sinds Mai begerig haar ogen over de twee rai grond laat glijden.
‘Geen grond? Dan moet je me maar geld geven. Rami heeft geld teveel.’
Ploy blijft op haar stuk staan, zij heeft de sterkte van de chamcha in haar ziel. Ze ruziet over haar twee broertjes die slonzig naar school gaan, over al de terloopse mannen die door het leven van haar mama wandelen, over haar venijnige, aanhoudende manipulaties.
Eigenlijk was Ploy te jong voor de boom toen ze hem kreeg, maar het was niet anders. En eigenlijk is Ploy te jong voor Rami, hij is een stuk ouder. Ze is met hem getrouwd toen ze zeventien was, maar ze wil nog veel dat aan jong zijn eigen is. Ploy wil de hele wereld zien. Ze dacht dat ze vrijheid kocht door te huwen. Nu heeft ze al een aantal jaren haar man Rami, aansluitend een dochter, Angelica. Er is weinig veranderd. Ze mag van hem niet meer gaan werken of alleen uitgaan.
Het is een cirkel.
Bij ooms en tantes, allemaal in Phimai, kreeg Ploy geborgenheid. De wereld is koud en hard. De akker en de boom verbinden haar met haar geboortedorp.
Het schijnt dat haar man Rami een mia noy genomen heeft. Dat is geen eeuwigheidsperspectief voor het mengelmoes van liefde dat ze voelt, piepjong als ze nog is. Ze wil dat de eeuwigheid bestaat inzake de liefde.
De chamcha houdt onvoorwaardelijk van haar, dat is zeker, hij staat in haar hart. Hij wacht thuis op haar. Het aanzicht van zijn glorie geeft haar moed.
Zijn zwarte zaden zijn hard als steen, de bolsters zo sterk dat ze ver weg rollen en overal ontspringen. Kinderen spelen er graag mee, zoals met knikkers. Blinkende kevers die bliksemsnel over de aarde roffelen.
Rami, haar Russisch-Israëlische man, voert hackers uit Moscou naar zijn rovershol. Ze zetten fake firma’s en financiële constructies op, kopen en verkopen louche bedrijven die voor het bankroet staan, geven dag en nacht commando’s voor duistere geldtransfers. Hij woont constant in beveiligde condo’s met hoog hekwerk, security, camerabewaking en stalen schuifpoorten die alleen met codes opengaan, woont op de plaatsen waar veel rijke falang in weelde resideren, Bangkok, Phuket, Hua Hin, wisselt voortdurend van adres.
Zo ziet het er wel naar uit dat Ploy een fragiele parelhalstortel in een gouden kooi is. Ze kan niet ontsnappen. Ze koert amper. Het lijkt of ze geen voeten meer heeft.
Wegrennen, opspringen of dansen kan ze niet meer. Wel ziet het ernaar uit dat ze iedere dag de chamcha in haar hart laat juichen, zijn takken als dansende vingers in een hemels koninkrijk laat draaien en keren.
Daar zie ik haar toe in staat.
Alleen haar chamcha weet hoe het waarlijk in elkaar zal zitten. Hij draagt de duisterheid van de geheimen.

Phimai, december 2018

9 reacties op “De boom van Ploy”

  1. KopKèh zegt op

    Laat dit ajb een vervolg hebben…

    • Alphonse zegt op

      Dag KopKèh
      Je antwoord ontroert mij. Ik denk erover na.

  2. Tino Kuis zegt op

    Mooi verhaal. Er zijn veel Ploy’s in Thailand.
    Haar naam Ploy of Phloy is in het Thais พลอย en betekent ‘juweel’.
    De chamcha boom is in het Thais ฉำฉา ook wel จามจุรี chaamchuri genoemd, in het Engels de raintree. Een boom met een heel brede, paraplu -achtige kruin en niet zo hoog, met een heerlijke frisse schaduw.

  3. Rys Chmielowski zegt op

    Een mooi en indrukwekkend levens verhaal. Heel typerend voor Thailand. Mijn complimenten voor de schrijver Alphonse Wijnants. Er rest mij een vraag: omdat de schrijver de plaats en de rivier bij name noemt, hoe is de naam van die boom?
    Groet van Rys.

    • Alphonse zegt op

      Dag Rys, dank voor het eerbetoon!
      Inderdaad, je hebt het goed gezien, ik hou ervan de precieze plaats, ev. datum en andere gegevens op te nemen in mijn verhalen.
      Mijn lezers moeten naar de genoemde plaatsen kunnen gaan en daar letterlijk zien, wat ik beschrijf. Dat is bij al mijn ‘verhalen’ zo, dus niets van plaats en tijd is ‘uitgevonden’. En niets is fake.
      Hoe de naam van de boom is? De soort – of dat de boom een soortnaam heeft? Of dat hij een troetelnaam heeft? Het is een chamcha en Tino heeft hierboven de precieze details geschetst: chaamchuri. Maar in Phimai heeft hij ook nog een plaatselijke regionale naam, die ik ergens genoteerd heb maar niet terugvind. En men geloofde dat hij, zo oud zijnde, al de familieverhalen opgeborgen heeft in zijn jaarringen. De phi zijn aanwezig.
      Verhalen en schrijvers (dank dat je me zo noemt!) moet je principieel aannemen als fictie. Uit de duim gezogen, uitgevonden… Maar mijn verhalen zijn bangelijk realistisch.
      Ik wil je zelfs iets opbiechten.
      Ploy was het nichtje van mijn ex-vriendin, een relatie die na drie jaar corona helaas wegens elkaar niet zien de geest heeft gegeven. Haar jongste broer is de man die de vader genoemd wordt. Mijn vriendin woonde links van het perceel en ik heb vele malen op een bankje onder die boom gezeten, cf. Tino. Een heel brede parasolkruin met heerlijke schaduw en die duiven die af en aan vlogen. Ik heb er mooie herinneringen aan.
      Maar de kunst is van de realiteit een mooi iets te maken dat in een verhaal op zichzelf staat.
      Jij hebt dat blijkbaar zo begrepen. Dank. Ik tel zulke fantastische lezers op Thailandblog. Mensen die er echt voor gaan. Dat doet me zoveel deugd!
      En geeft me energie om verder te schrijven. Want een schrijver zonder lezers is monddood.

      • Rys Chmielowski zegt op

        Dag Alphonse,
        nogmaals bedankt en nu voor jouw antwoorden, aanvullingen en voor je “opbiechten”!
        Je bent een subliem verhalen verteller en uitstekend schrijver. Ik zie uit (en met mij vele anderen) naar jouw volgend verhaal!
        Groet van Rys Chmielowski.

    • Alphonse zegt op

      Dank, Tino, voor de mooie aanvulling.

  4. Pieter zegt op

    Wat fijn om dit te mogen lezen!

    • Alphonse zegt op

      Dag Pieter, wat een fijne reactie.
      Ik heb blijkbaar een (beperkte) kring van echte lezers, die helemaal voor mijn verhalen gaan.
      Zoals jij er ook een bent.
      Wat een weelde voor mij.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website