Khamsing Srinawk (foto: Wikipedia)

Khamsing Srinawk schreef tussen 1958 en 1996, onder het pseudoniem Law Khamhoom, een aantal korte verhalen met als titel ฟ้าบ่กั้น ‘Faa bo kan (tonen:hoog, laag, dalend), Isaans voor: ‘De hemel kent geen grenzen’ en in Engelse vertaling uitgegeven als ‘Khamsing Srinawk, The Politician and other stories’, Silkworm Books, 2001.
Hij droeg het boek op aan ‘mijn moeder die niet kon lezen’. Het werd in acht andere talen vertaald, waaronder het Nederlands. Op deze pagina staat het kikker-verhaal, morgen het verhaal ‘Fokdieren’. Beide verhalen zijn ook in pdf-versie beschikbaar.

Deze verhalen, vrijwel zijn enige werk, zijn beroemd geworden. Tijdens de liberale jaren tussen 1973 en 1976 werd (een gedeelte van) dit werk opgenomen in het school curriculum om ‘de gewone mens’ in de Thaise samenleving te benadrukken. Na de gruwelijke slachting op de Thammasaat Universiteit (6 oktober 1976, een dag gegrift in de herinnering van veel oudere Thais) werd het boek verboden maar in de negentiger jaren opnieuw opgenomen als onderdeel van het nationale curriculum, in dezelfde tijd dat Khamsing ook, met koninklijke steun, de titel ‘Nationale Artiest van Thailand in Literatuur’ ontving.

Khamsing werd, als zoon van Isaanse boeren, in 1930 geboren in Boea Yai, niet ver van Khorat. Naast zijn schrijversbestaan leidde hij een actief politiek-sociaal leven, hij was bij voorbeeld vice-voorzitter van de Socialistische Partij van Thailand. In 1976 vluchtte hij naar de jungle waar hij zich aansloot bij de communistische guerilla’s maar na een ruzie met de Communistische Partij van Thailand in 1977 begon hij een zwervend leven in het buitenland. Hij keerde in 1981, geholpen door een algemene amnestie, naar Thailand terug. In mei 2011 ondertekende hij, met 358 anderen, het ‘Thais Schrijvers Manifest’ ter herziening van artikel 112 van de Strafwet (het majesteitsschennis artikel).

Een sociaal bewogen man, die stem en gezicht gaf aan de beroerde toestand van de Thaise boeren en pleitte voor sociale rechtvaardigheid in de Thaise samenleving. Zijn portret van de Thaise boer in deze twee verhalen gaat misschien voor een deel nog op, behalve dan dat de Thaise boer gelukkig zijn onderdanige houding heeft laten varen, al is dat nog niet tot iedereen doorgedrongen. Ik heb van zijn verhalen genoten, ze zijn zeer de moeite waard. Zie verder voor zijn biografie en werk: http://en.wikipedia.org/wiki/Khamsing_Srinawk

De goud-benige kikker

De zon scheen alsof hij vastberaden was elk levend ding in de uitgestrekte velden tot as te verbranden. Af en toe lieten de sabang en shorea bomen wat van hun vergeelde bladeren vallen. Hij zat uitgeput tegen een boomstronk, zijn blauwe hemd doorweekt van het zweet. De ruimte om hem heen drukte totale droogte uit. Hij staarde naar een kolom van droog gras en kleine beetjes hooi die traag richting de hemel dwarrelden. De wind zoog bruine aarde op en wervelde het door de lucht, een bruine gloed over de omgeving werpend.

Hij herinnerde zich dat de ouderen hem vertelden dat dit de voorbode was van droogte, gebrek, rampspoed en dood. Hij verlangde plots thuis te zijn, hij kon de bamboetoppen al zien die als zwaarden van gras het huis in de verte omgaven. Hij aarzelde. Vlak voor hij de schaduw van de boom bereikte voelde hij zijn oren suizen en zijn zicht vervagen en hij wist dat dat de voorboden van een zonnesteek waren. Hij keek naar de zolen van zijn voeten, vol met blaren van het hete schurende zand en werd kwaad, – ontzettend kwaad op het weer dat in staat scheen tot zo’n eindeloze marteling. In de ochtend had hij de koude tot op zijn botten gevoeld, nu was het echter zo heet dat het hem toescheen dat zijn hoofd in stukken zou breken.

Dezelfde ochtend waren hij en twee van zijn kleine kinderen de rijstvelden bij het huis ingegaan om naar kikkers te zoeken voor het ontbijt. De lucht was ijzig. De twee kinderen aan elke kant van hem rilden, terwijl ze stilstonden om te zoeken naar de kikkers die zich verstopten tussen de scheuren in de uitgedroogde aarde. Elke keer als ze in een diepe spleet twee heldere ogen zagen, riepen ze: “Pap, hier is er nog een. Pap, deze spleet heeft er twee. Met gouden benen! Kom snel, Pap.”

Hij was schoffelend in de droge aarde van hot naar her gegaan toen ze hem riepen. Sommige kikkers ving hij meteen, maar enkele sprongen weg toen hij begon te graven. Het was de taak van de kinderen deze te achtervolgen en te vangen. Ze vingen er een paar. Andere kropen snel in een andere spleet en noodzaakten hem ze opnieuw op te graven met zijn schoffel. Als hij geluk had, groef hij zo naast de kikker ook landslakken en schelpdieren op.

Het begon al warm te worden en hij had genoeg kikkers voor bij de ochtendrijst. Het geluid van drums, de roep van het dorpshoofd om een bijeenkomst, klonk flauw vanuit het dorp. Sluimerende woede overspoelde hem opnieuw toen zijn gedachten terugkeerden naar dat moment. Als hij toen maar naar huis was gegaan, was het arme kind nu ongedeerd geweest. Het was echt de laatste spleet geweest. Zodra hij porde, viel de aarde uiteen. Een volwassen goud-benige kikker, zo groot als een duim, sprong langs het oudste kind. Het jongste kind schoot de kikker achterna, die na een meter of tien een diepe voetafdruk van een waterbuffel in dook. Het kind graaide er naar.

De schrille schreeuw van zijn jongen schokte hem tot in het diepst van zijn wezen. “Pap, een slang, een slang beet in mijn hand.” Een cobra rekte zich in volle lengte, sissend. Toen hij eindelijk in staat was te reageren, sloeg hij met zijn schoffel driemaal op de cobra in, het beest stuiptrekkend achterlatend. Hij droeg zijn kind en de mand met kikkers naar huis, zonder te vergeten zijn andere kind te vragen ook de slang mee te nemen.

Tijdens de terugweg huilde zijn zoon zachtjes, terwijl hij zich op de borst sloeg en klaagde dat hij geen adem kon krijgen. Thuisgekomen riep de vader alle helers en kruidendokters wiens namen hij zich herinnerde en het krakeel begon.
”Snij een kikker in stukjes en leg ze op de wond”, riep een buurman.
Een ander riep: “Geef hem de geroosterde lever van de slang te eten”, en zittend naast zijn huilende vrouw, sneed hij haastig de slang open om de lever te verwijderen.

Naarmate het later werd, groeide de menigte aan. Toen ze het nieuws hoorden, kwamen alle buren die de bijeenkomst van het dorpshoofd bijwoonden de reeds aanwezigen gezelschap houden. Een van hen vertelde hem dat hij naar het gemeentehuis moest, omdat het dorpshoofd hem vertelde dat de regering geld zou uitdelen aan degenen met vijf of meer kinderen. Dat was een nieuwe schok.
“Zie je dan niet dat mijn zoon op sterven ligt? Hoe zou ik nu kunnen gaan?”, riep hij uit. “Wat maakt het uit? Er zijn hier een hoop dokters die stuk voor stuk een expert zijn.”
“Ga toch, sukkel! Ze geven tweehonderd baht. Je hebt van je leven nog nooit zoveel geld bij elkaar gezien. Tweehonderd baht!”
“Het spijt me dat ik het zeg”, voegde een ander toe, “maar als er iets gebeurt en je zoon overleeft het niet, mis je de boot, dat is alles.”
“Ik ga niet!”, schreeuwde hij, “mijn kind kan geen adem halen en jullie vertellen me te gaan. Waarom kunnen ze het niet op een andere dag uitdelen? Maar het is waar, ik heb sinds mijn geboorte nog nooit tweehonderd baht gehad, maar ik ga niet. Ik ga niet.”
“De gevangenis”, interrumpeerde een ander, “als je niet gaat, dan ga je naar de gevangenis. Hoe kun je de autoriteiten niet gehoorzamen? Als ze je zeggen het aan te nemen, dan heb je het aan te nemen. Zo niet, de gevangenis.”

De herhaalde dreiging van de gevangenis maakte hem zenuwachtig, maar hij weerstond het vooralsnog. “Wat het ook zijn moge, ik ga niet. Ik wil niet. Hoe kan ik mijn zoon in de steek laten terwijl hij op sterven ligt?” Hij verhief zijn stem. “ Nee, ik ga niet.”
“Ga. Verzet je niet tegen de regering. We zijn onderdanen.” De spreker draaide een slag om en vond het dorpshoofd grimmig knikkend aan zijn zijde.
“Als ik niet ga, moet ik dan echt naar de gevangenis?”, vroeg hij met een plots hese stem.
“Absoluut”, sprak het dorpshoofd streng. “Misschien zelfs levenslang.”

Dat was de druppel. Duizelend vroeg hij de helers en buurlui goed voor zijn zoon te zorgen en verliet hij het huis. Hij bereikte het gemeentehuis iets voor elven en trof een groep dorpsgenoten die ook voor het geld waren gekomen. Ze vertelden hem de oude onder-ambtenaar aan te spreken.
“Ik ben Mr. Nak Na-ngam, meneer. Ik ben hier voor het geld, het veel-kinderen geld.”
De ambtenaar keek langzaam naar hem op en sprak met barse stem. “Idioot, zie je niet dat er mensen aan het werk zijn hier. Eruit! Eruit en wacht buiten.”
“Maar, meneer, mijn zoon is stervende…”  Hij hield zich echter in, want het zou kunnen dat, als de ambtenaar vermoedde dat zijn zoon dood zou was, het tot problemen zou kunnen leiden. De ambtenaar keek naar zijn papier en zette zich weer aan het werk. Ontmoedigd keerde Nak naar de groep terug.
“Als je geboren bent als rijstboer en onderdaan, is het bestaan een lijdensweg”, dacht Nak. “Je bent arm en hulpeloos, je mond kleurt rood wanneer je wortels moet eten omdat de rijst op is, je bent aan het einde van je Latijn wanneer je je tot de overheid went om vervolgens nul op rekest te krijgen.”
De overheidsdienaar ging verder met schrijven, alsof er geen wachtende boeren voor de deur zaten. Een paar minuten over twaalf kwam hij het kantoor uitgelopen en had de goedheid een paar woorden te spreken.
“Het is al twaalf uur. Tijd voor een pauze. Komen jullie over een uur maar terug.”
Nak en zijn dorpsgenoten zaten daar tot een uur. De zwijgzame ambtenaar riep hen bij terugkomst bij zich en gebaarde hen allemaal op de vloer bij hem te komen zitten. Hij begon met een ieder te vragen, waarom ze zoveel kinderen hadden. De wat onhandige replieken deden de andere beambten zuchten, terwijl ze zich omdraaiden om naar de gênante antwoorden te luisteren. Eindelijk kwam zijn beurt.
“Wie is Mr Nak Na-ngam?”
“Dat ben ik, meneer”, antwoordde hij nederig.
“Welnu, waarom hebben we zoveel kinderen?” Gegrinnik.
“Oh, wanneer je arm bent, meneer..”, barstte hij uit in onverhulde ergernis.
“Wat heeft het in vredesnaam te maken met armoede?”, vroeg de ambtenaar met teleurstelling in zijn stem.
“We zijn afschuwlijk arm en hebben geen geld om een deken te kopen. En hoe vies de geur altijd ook is, ik moet mijn vrouw als deken gebruiken en zo blijven de kinderen komen.”
In plaats van gelach, viel er een doodse stilte, tenslotte doorbroken door de vlakke stem van een bleke ambtenaar. “Bah! Deze joker gebruikt zijn vrouw als deken.”

De wind stak weer de kop op. De sabang en shorea bomen lieten weer wat bladeren los. Speren zonlicht deden hem duizelen. De kleine wervelwind in het veld naast hem dwarrelde voort. Nak verliet de schaduw van de grote boom en liep door de brandende middag zon terug naar het dorp.

“Hey, Nak…” De stem kwam van een groep dorpsgenoten die hem vanuit tegengestelde richting tegemoet kwamen. Een ander vulde hem aan. “Je hebt geluk, zeg.”
De woorden verlichtten zijn hart. Een glimlach verscheen om zijn lippen terwijl hij verwachtingsvol vroeg: “Geluk? Hoe bedoel je?”
“De tweehonderd baht. Je hebt ze, toch?”
“Ik heb ze, hier.” Hij klopte op zijn zak.
“Gefeliciteerd! Je hebt echt geluk hoor, Nak. Een dag langer gewacht en je had ze zeker niet gekregen.”

 Morgen op Thailandblog.nl het verhaal ‘Fokdieren’.

4 reacties op “‘De Goud-benige Kikker’ een kort verhaal van Khamsing Srinawk”

  1. Tino Kuis zegt op

    Er is een veel voorkomend geloof in Thailand dat een gouden kikker geluk kan brengen bijvoorbeeld door het voorspellen van winnende loterijnummers.

    https://www.thailanddiscovery.info/golden-frog-who-villagers-hope-can-predict-lottery-nos/

    Ook in een ander verhaal, ‘De Plank’, laat de schrijver Khamsing zien waar het geloof in dit soort magische toestanden en praktijken tot kan leiden. Het is vaak een wanhoopsdaad van arme mensen die geen andere weg zien uit hun ellende.

  2. Erik zegt op

    Dank Tino.

    Zou er veel verbeterd zijn in de Isaan en in andere arme regio’s? Financieel mogelijk wel, maar de machtsverhouding ook? Betwijfel het. De arme is officieel niet maar feitelijk wel horig aan, afhankelijk van, ‘hou je mond of voor jou tien anderen’.

    Benieuwd naar het verhaal morgen.

    • Tino Kuis zegt op

      Inderdaad, Erik, er is wel wat maar niet zo heel veel verbeterd in de machtsverhoudingen in Thailand. De ambtenaren in Thailand heten ข้าราขการ kharaachakaan (tonen: dalend, dalend, hoog, midden) en dat betekent ‘dienaren van de koning’. Natuurlijk is het in ons kikkerlandje ook wel een beetje zo maar toch veel minder. Als je de amphoe (gemeentehuis) bezoekt voel en hoor je de onderdanigheid van het gewone volk.

  3. Carlos zegt op

    Ja, ข้าราขการ, maar ik voel ook iets van voeten / benen, het laagste van, de willoze onderdanen , mijn oudoom noemde zijn voeten ook zijn onderdanen, maar dan wel de voeten, de loopjongens van de koning, voor wie een thai zich op de grondwerpt.
    Toen ik jaren geleden met mijn vriendin voor een formulier mee het gemeentehuis in het dorp inging , verbaasde ik me, nou beter eigenlijk schrok van de manier waarop ze ineenkromp en onderdanig gedrag tentoon spreidde richting de persoon achter het bureau, terwijl ze naar mij wel van zich afbeet.
    ….. ….


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website