De Ramayana is één van India’s grootste en meest epische verhalen, haar wortels gaan wel zo’n 2500 jaar terug. Vanuit India verspreidden diverse varianten van het epos door heel Azië, zo ook Thailand, waar het bekend werd als de Ramakien (รามเกียรติ์). Verwijzingen naar het epos kun je op allerlei plekken waarnemen, maar dan moet je natuurlijk het verhaal wel kennen. Laat ons daarom in deze serie in dit mythische epos duiken. Vandaag deel 3.

De ontvoering

Lakshmana was amper uit het zicht verdwenen toen Ravana tevoorschijn kwam in de gedaante van een asceet. Gekleed in een pij en met bedelnap en wandelstok in de hand liep op de kluizenarij af. De wind viel stil, de bladeren hingen bewegingsloos, zelfs de rivier stroomde stiller en geen vogel zong meer. Sita zat voor de hut in haar mooie gewaad en haar haar lag los over haar schouders. Ravana keek zwijgend naar haar en zag hoe mooi ze was, zijn hart vulde zich met verlangen. “Wie bent u, oh schone vrouw? U ziet er echt goddelijk uit maar gaat gekleed in primitieve kleden. Wat doet u hier zo alleen in een gevaarlijk woud vol demonen? U ziet eruit alsof u eigenlijk in een paleis toebehoort”. Sita liet haar wantrouwen varen na het horen van deze zoete woorden. Ze bood hem aan om rust te nemen en te wachten op de terugkeer van de twee broers: “Kom toch verder, oh brahmaan, ik zal uw voeten wassen en u eten en drinken geven. Ik ben Sita, vrouw van Rama”. Maar Ravana zei: “Ik ben geen brahmaan, ik ben Ravana, koning der demonen. Heerser van Lanka. U bent werkelijk zo ontzettend mooi en ik wil dat u mij vergezelt naar mijn prachtige hoofdstad. Word mijn vrouw en ik zal u meer liefhebben dan al mijn andere vrouwen. U verdient beter dan een eenvoudige sterveling zoals Rama”.

Sita ontstak in woede en wees zijn verzoek resoluut af: “Ik behoor Rama toe, ik zal hem eeuwig trouw zijn. Wie de vrouw van de machtige boogschutter als Rama kwetst zal aan de dood niet ontsnappen”. Ravana sloeg met een vuist in de palm van zijn hand: “Bent u soms uw verstand kwijt?! Ik kan mij vrij in het heelal begeven en heel de aarde optillen, mijn speren kunnen de zon doorklieven of al het water uit de oceanen doen verdampen. Aanschouw mij, gij wie zich door een eenvoudige truc voor de gek liet houden, ik kan elke vorm aannemen welke ik wens”. En daarop transformeerde hij naar zijn werkelijke gedaante, een reusachtige raksasa met tien hoofden en twintig armen, gekleed in rood, behangen met gouden sieraden, vuur smeulend in zijn ogen. Ravana ontstak in woede: “Als u een meester over de drie werelden wenst, geef dan aan mij toe. Vergeet Rama, gij dwaas, en kies voor mij. Ik zal u alle eer doen toekomen en nooit teleurstellen”. Vervolgens greep hij Sita vast en trok haar mee in zijn strijdwagen. Hoe Sita ook smeekte en schreeuwde, Ravana liet haar niet los. De strijdwagen koos het luchtruim en steeg hoger en hoger ten hemel terwijl Sita tevergeefs om Rama riep. Naar beneden kijkend zag ze de gier Jatayu op hen afkwam en nog probeerde Ravana tegen te houden. Er brak een vreselijk gevecht uit, en ook al bracht hij Ravana met zijn harde snavel en vlijmscherpe nagels enorme wonden toe, het lukte hem niet om te winnen. Ravana hakte Jatayu zijn vleugels af, en de gier stortte dodelijk gewond en uitgeput ter aarde.

Ravana pakte Sita opnieuw beet en vloog verder door de lucht. Ravana’s strijdwagen vloog over bergen en rivieren, bossen en meren. Terwijl ze deze passeerden lukte het Sita om haar bovenkleed, sieraden en bloemen naar beneden te doen vallen, in de ijdele hoop dat Rama dit spoor op de een of andere manier zou ontdekken. Sita’s bezittingen kwamen neer op de top van een berg waarop vijf grote apen zaten. Onder zich zag Sita nu een grote oceaan en na een lange vlucht kwam Ravana aan in Lanka en daar sloot hij Sita op in zijn paleis. Ravana’s troon zetelde in een groots paleis van gouden en met juwelen ingelegde pilaren en mooie tuinen. Daar vroeg hij Sita nogmaals om zijn vrouw te worden en zei haar een fantastisch leven als eerste koning toe, waar hij haar zou belonen met ongelofelijke rijkdom. Maar Sita bleef weigeren, ze ging niet op zijn voorstel in en keek naar de grond. “Mijn koninkrijk is omringd door de oceaan, beschermd door tienduizenden demonen, niemand kan het ooit innemen, zelfs de goden niet! En dit alles schenk ik allemaal aan u. Oh mooie Sita, u hoeft slechts te aanvaarden. Wees mijn koningin, mijn leven is de uwe”. Sita huilde en hield haar gezicht bedekt toen ze een antwoord gaf: “De koning van Kosala heeft een zoon die in al de drie werelden beroemd is, hij is mijn heer en meester. Samen met zijn broer Lakshmana zal hij u van het leven beroven. Jij monster, zal de wraak van Rama proeven. Vernietig mijn lichaam als u wilt, ik geef niet om mijn leven, ik zal nimmer inbinden”. “Als u niet binnen twaalf maanden tot inkeer komt dan zullen mijn koks u in stukken snijden en tot een waar feestmaal maken”. En met die woorden liet hij Sita in het paleis achter, bewaakt door raksasa bedienden die haar goed in de gaten hielden. Omringd door deze verschrikkelijke monsters viel Sita wanhopig ter aarde.

Rama speurt naar zijn Sita

Terwijl Rama wanhopig terug naar zijn hut rende zag hij Lakshmana met een bedrukt gezicht op zich afkomen. “Waar is Sita? Waarom heeft u haar alleen gelaten in een woud vol demonen?” riep Rama, en Lakshmana antwoordde “Het was niet ik die dit wenste” terwijl de broers zich samen terug haastten. “Sita stond erop da ik je te hulp zou schieten nadat ze jouw noodkreet had gehoord. Ik probeerde haar nog te vertellen dat dat nooit het geval kon zijn, maar ze beschimpte mij met het verwijt dat ik jou dood zou willen om haar tot mijn vrouw te maken. Ik kon dat niet aanhoren mijn broer, ik werd boos en kwam naar hier om haar ongelijk te tonen”. “Dat had je niet moeten doen Lakshmana, je weet dat dat ik mijzelf prima kan verdedigen. Ik durf niet te denken wat ons zo meteen te wachten staat, kom vlug”.

(Redactionele bronvermelding: Witoon Mitarnun / Shutterstock.com)

Samen spoedden ze zich terug maar daar was geen spoor van Sita te vinden. “Oh Lakshmana, waar kan ze heen zijn? Laat ons zoeken”. Ze speurden de omgeving af en vroegen aan de dieren of zij Sita gezien hadden. De broers vonden één van Sita haar bloemblaadjes en zo volgden ze haar spoor. Na lang zoeken en speuren, steeds verder afzakkend naar het zuiden, kwamen ze plots bij het lichaam van de grote gier Jatayu, die dodelijk gewond op de grond lag. Zachtjes en met moeite sprak hij “Oh Rama, Sita is meegenomen door Ravana in zijn hemelse strijdwagen Ik heb haar nog proberen de redden, maar heb gefaald. Terwijl hij mijn vleugels afhakte vluchtte Ravana verder naar het zuiden”. Rama knielde naast de gier en aaide zijn verenkleed, “Waar is ze heengebracht, oh Jatayu? Waar verblijft Ravana? Zeg het mij als je kan!”. Maar Jatayu had het leven al gelaten. De broers waren diep bedroeft over de dood van deze machtige gier die ze zo respecteerde. Ze bouwden hem een crematietoren en verbande hem met alle eer alsof het hun eigen vader betrof.

Toen gingen ze verder zuidwaarts. Niet veel later kwamen ze uit bij de rivier Pampa, alwaar ze kort rust hielden. Vanaf de berg Rsyamuka werden de broers gespot door de grote aap Sugriva. Hij zag dat het twee krijgers betrof ondanks hun dracht als kluizenaars. Bij het zien van hun bogen en zwaarden klopte zijn hart vol van angst. “Mijn broer Vali heeft deze krijgers gestuurd om mij te doden!” dacht hij en vlucht weg, hoger de bergen in. “Ik zie geen reden tot angst, oh machtige Sugriva, u laat uw apenkant uw goddelijke kant domineren, een leider moet niet ingeven aan angst”, sprak Hanuman, zoon van de Windgod. Sugriva luisterde naar zijn rechterhand maar twijfelde desondanks toch: “Wie zou er niet bang zijn voor deze twee krijgers? Ga en spreek met hen, zoek uit wat ze hier doen”.

De aap Hanuman nam de gedaante aan van een bosmonnik en toonde zich aan de twee broers. Hanuman begroette hen vriendelijk en de broers vertelde hem wie ze zijn en wat hen hier brengt. “Oh dappere vreemdelingen, jullie zijn als machtige leeuwen of dappere stieren, maar gaan gekleed in hertenvacht. De zon en de maan hebben nu samen deze berg betreden. Wat brengt u hier zo diep in het woud?”. Aan de vleiende en correcte manier van spreken wist Rama dat hij in vertrouwen kon spreken en de broers vertelden Hanuman dat ze verbannen waren uit hun rijk en zochten naar Sita. Hanuman knikte en sprak: “Ik ben Hanuman, zoon van Vayu, heerser der wind. De machtige Sugriva heeft mij er op uit gestuurd om u te ontmoeten. Ook hij is verbannen uit zijn rijk door zijn oudere broer Vali. De grote Vali is ook wel bekent als koning Bali. Sugriva zal uw vriend zijn en ook ik zal u helpen. Ik sta hier voor u in menselijke gedaante maar ben eigenlijk een aap. Kom laat ons naar Sugriva gaan”. Hanuman transformeerde in een machtige aap en hij nam Rama en Lakshmana op zijn grote schouders. Met enkele grote sprongen bereikte hij de bergrug, daar waar Sugriva was. “Deze twee machtige krijgers wensen uw vriendschap, ontvang deze met alle eer”. “Het is mij een deugt dat u mijn vriendschap zoekt, neem mijn hand en laat ons een eed afleggen”. En zo geschiedde.

Sugriva vertelde Rama meer over zijn ballingschap en het conflict met zijn oudere broer, koning Vali: Op een dag waren de twee broers op pad om een machtige vijand te verslaan, in het grote gevecht waren de twee elkaar uit het oog verloren en Sugriva dacht dat zijn broer gesneuveld was. In zijn eentje keerde hij terug en nam het bestuur van het rijk op zich, maar toen Vali na meer dan een jaar toch terugkeerde ontstak Vali in woede. Hij zag de daad van zijn jongere broer als verraad. Hoe Sugriva ook zijn best deed om te vertellen dat hij alleen maar goede bedoelingen had gehad, Vali was voor geen reden vatbaar. Hij nam hem zijn vrouw en kind af en maakte die tot de zijne. “Ik verblijf hier in grote angst, oh Rama. Ik wil niets liever dan mijn vrouw en kind weer terugzien, maar zolang mijn broer leeft kan dat niet. Ik verzoek u om hulp”. Nadat Rama en Sugriva elkaars verhalen aangehoord hadden beloofden de twee om elkaar te helpen in hun strijd voor gerechtigheid en het terugwinnen van hun dierbaren.

Hanuman steekt over (Redactionele bronvermelding: Witoon Mitarnun / Shutterstock.com)

De apen toonden Rama de spullen die waren neergevallen op de berg. Rama herkende het bovenkleed en de sieraden onmiddellijk als die van Sita. Rama en Sugriva besloten om eerst achter Vali aan te gaan, dus trokken ze naar de hoofdstad Kiskindha om de strijd met hem aan te gaan. Het was een lange tocht door dalen en over rivieren maar uiteindelijk kwamen ze bij de stadspoort aan. Sugriva daagde Vali uit en zo begon het gevecht. Sugriva gaf moedig strijd maar kon het gevecht tegen zijn oudere broer niet in zijn eentje winnen, daarop schoot Rama te hulp. Met een enkel schot van zijn pijl schoot hij Vali dood. Zo kreeg Sugriva zijn gezin terug. Uit rechtvaardigheid benoemde Sugriva de zoon van Vali tot troonopvolger.

Hoofdman Hanuman kreeg de opdracht om een groot leger van apen te verzamelen uit alle delen van het rijk. Zo vormde zich vier enorme legers die elk een windrichting kozen en op zoek gingen naar Sita. Hanuman zou de leiding nemen over de groep die richting het zuiden zou trekken, de meest waarschijnlijke locatie van Ravana en Sita. Rama gaf Hanuman zijn persoonlijke ring zodat, als zijn leger Sita inderdaad zou vinden, dan kon de aap de ring tonen als bewijs dat hij haar kwam redden. Na een maand keerden drie van de vier legers terug, zij hadden helaas geen enkel spoor van Sita gevonden. Het zuidelijke leger, onder leiding van Hanuman was echter nog steeds niet teruggekeerd. Dit leger was verder en verder getrokken totdat het uiteindelijk bij de zee uit kwam. De aanblik van oneindig water tot voorbij de horizon deed stemde hen neerslachtig. Ze wilde niet met lege handen terugkeren en daarom besloten ze zichzelf te verhongeren.

Een gier met de naam Sampati zag hoe de apen verzwakten en hij verheugde zich al op de hoeveelheid voedsel dat dit voor hem betekende. De apen zagen de gier en Hanuman sprak: “Kijk, de dood komt tot ons in de vorm van een gier. Jatayu offerde zichzelf op voor Rama en straks zullen ook wij dat pad volgen”. De gier hoorde de naam Jatayu vallen en daalde meteen neer, hij vroeg: “Wie spreekt daar over de dood van mijn broer Jatayu? Wat weten jullie over mijn broer, ik heb al lange tijd niets van hem vernomen”. De apen vertelde hem het hele verhaal van Rama en hoe de gier Jatayu was gestorven in poging Sita uit handen van Ravana te redden. Sampati sprak daarop “Ik heb Ravana inderdaad voorbij zien vliegen met een prachtige vrouw in zijn armen. Dat was vast en zeker Sita. Luister nu, oh fijne apen, Ravana zijn koninkrijk ligt op het eiland Lanka, meer dan honderd kilometer uit de kust. Zoek een manier over de zee en jullie missie kan volbracht worden”. “Wat nu, hoe bereiken we Lanka?” vroegen de apen zich af. Een handvol apen kon wel tientallen kilometers door de lucht springen en één oudere aap kon wel de sprong heen in één keer maken maar zou dan geen energie meer hebben om de sprong terug te maken. Alleen Hanuman was in staat om een dergelijke sprong heen én terug te maken met voldoende kracht om ook Sita mee te dragen.

De sprong van Hanuman

Hanuman begon te bidden tot zijn voorvaderen en de goden, groeide enorm in gestalte, zwiepte met zijn staart en maakte toen met grote kracht de sprong. Hij vloog door de lucht en maakte zich onderweg steeds groter. Als een komeet vloot hij door de lucht. Toen Hanuman de kust van Lanka naderde wist een raksasi hem de onderscheppen en zij probeerden hem op te eten. De raksasi deed haar mond wijd open, verder en verder. Maar toen maakte Hanuman zich plots heel klein en schoot zo de bek van de raksasi binnen. Binnen in de raksasi maakte Hanuman zichzelf weer ontzettend groot en zo spatte de raksasi uit elkaar. Al snel landde Hanuman ongezien op de kust van Lanka. Hij bracht zijn reusachtige vorm snel terug tot de omvang van een kleine en onopvallende aap en maakte zo zich een weg naar boven. Vanaf een bergtop kon hij heel het eiland overzien en zag hij een stevig bewaakte en grote stad liggen. Hij maakte zijn weg ernaartoe en kwam bij de noordelijke stadspoort aan, die streng bewaakt was. “Hoe kom ik daar ongezien binnen? Ik kan beter tot de nacht wachten”. En dat deed hij, Hanuman maakte zich heel klein en midden in de nacht sloop ongezien de stad binnen.

Hanuman (Redactionele bronvermelding: Storm Is Me / Shutterstock.com)

Hanuman dwaalde door de stad en kwam zo bij een grote muur terecht, voorzien van koninklijke symbolen. Dit was het paleis, bewaakt door imposante raksasa. Vlug klom hij over de muur en zag daar opslagloodsen, wapenmagazijnen, stallen voor de olifanten en de paarden, prachtige tuinen en mooie paleizen. Niemand zou een ronddolende aap opvallen en zo dwaalde Hanuman ongezien door de gangen en de paleistuinen. Hanuman kwam in prachtige vertrekken, vol mooie vrouwen, die alle aan Ravana toebehoorden. Ze sliepen vreedzaam op dure sofa’s, “Ben ik soms in de hemel beland?” dacht Hanuman. Speurend door trok hij verder door het paleis totdat hij bij het ochtendgloren in een prachtige tuin kwam.

Vanuit een boom zag hij in een prachtige vrouw zitten, verdrietig, eenzaam en alleen, dat moest Sita wel wezen. “Hoe trek ik haar aandacht zonder haar te doen schrikken? Welke vorm ik ook aanneem, ze zal vast denken dat ik een raksasa ben. Ik zal haar vertellen over Rama, dan gelooft ze me vast”. Gezeten op een tak trok hij haar aandacht door met een zoete menselijke stem te fluisteren en hij naderde haar voorzichtig. Hij vertelde haar het verhaal van Rama en prees hem en zijn daden. Ook vertelde hij over Rama’s bondgenootschap met Sugriva. “Ik ben Sugriva’s minister, de aap Hanuman. Ik kom je als boodschapper namens Rama een goed bericht sturen. Rama en Lakshmana gaat het goed en ze wensen u veel moed en kracht toe, oh lieve Sita”. Sita veegde het haar voor haar gezicht vandaan en keek op naar de aap op de tak. “Dit moet een droom zijn” zei ze, “Welkom oh aap, maar als ze het goed maken, waarom zijn ze dan niet met jou meegekomen?”. “Oh prinses, uw Rama heeft overal gezocht maar u niet kunnen vinden. Ik zal hem vertellen waar u bent en dan zal hij u met hulp van reusachtige apenlegers komen redden. Aanschouw deze ring die hij aan mij heeft toevertrouwd”. Sita nam de ring aan en de aanblik ervan vulde haar met geluk. “Jouw leed zal spoedig ten einde komen, zodra Rama zich van alle raksasa heeft ontdaan. Maar ook ik kan u redden, ik kan u op mijn schouders dragen en over de oceaan springen. Ik zal u veilig bij Rama terugbrengen”. Een glimlach verscheen op Sita haar gezicht: “Hoe kan een klein lichaam als de uwe mij nu over de oceaan dragen, oh dappere aap?”. Hanuman’s trots was geraakt en hij maakte zich zeer groot in Sita’s aanzien. “Oh machtige aap, ik zie dat u mij zeker op kunt tillen, maar ik ben bang dat ik onderweg in zee zal vallen. Of dat de raksasa ons zullen volgen en u kunt nooit mij dragen én het gevecht met hen aangaan. Tot slot, oh aap, behoor ik Rama toe en kan ik niet uit vrije wil welke andere man dan ook aanraken. Oh Hanuman, breng verslag uit aan Rama opdat hij en zijn broer hier vlug zullen zijn. Haast u snel”. Ze gaf Hanuman een grote parelring mee en namen afscheid. “Houdt moed, tot snel mijn prinses”, zei Hanuman, en hij verdween in het park.

Wordt vervolgd…

1 reactie op “De Ramayana en de Ramakien – deel 3”

  1. Hans Pronk zegt op

    Een prachtig verhaal Rob, bedankt voor al die moeite die het je ongetwijfeld heeft gekost. Gelukkig neemt het aantal lezers nog steeds toe en is je eerste deel inmiddels al 83* gelezen. En de waardering met 5 spreekt natuurlijk ook boekdelen. Helemaal terecht.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website