‘De eerste keer Isaan’

Mijn allereerste kennismaking met de Isaanse geboortegrond van vrouw Oy verliep niet bepaald zoals ik mij dit had voorgesteld.
De jaren daarvoor, nog heerlijk onwetend van ook maar het bestáán van deze streek in het zonovergoten Thaise land, was mij al wel vele malen sterk aangeraden eens het binnenland in te gaan.
Dit meestal door naast mij gezeten en licht beschonken ‘Thailand-experts’, die te Pattaya het barkruk hangen tot een ware kunst hadden verheven, maar niet bepaald de indruk gaven dit zo bewierookte binnenland zelf ooit nog eens voor een tweede keer te willen bezoeken.
Wat niet onverlet liet dat, volgens deze alcoholisch gelouterde en in de Aziatische plattelandsgeheimen ingewijde baliekluivers, ik alleen dáár het ‘echte’ Thailand zou leren kennen.
En mezelf trots kunnen scharen in de rijen der buitenlandse avonturiers die mij, licht bevangen door nieuwsgierigheid en zwaar gepusht door hun ondernemende Thaise vriendin, alreeds waren voorgegaan.
Zo kon het gebeuren dat ik, na de eerste kennismaking met vrouw Oy, (in een Thaise kneed en knijp-winkel die het glimlachend verpulveren van wervelkolom en het uitdrukken van inwendige puistjes hoog in het vaandel had staan), ik een goed jaar later mijzelf samen met haar aan boord van een dieseldampende bus hees, teneinde dit Thaise El Dorado eens met eigen ogen te mogen aanschouwen.
Dit trouwens op een onmogelijk vroeg uur, waarbij Oy op het busstation meteen al op de knietjes ging.
Ik, licht verbaasd zijnde, want geen huwelijksaanzoek noch sensuele handelingen verwachtend terwijl er een half dorp aan Thaise medepassagiers meekeek, kwam al snel tot het besef dat dit zich ter aarde storten slechts was bedoeld om de zegen van boven af te smeken bij een toevallig meereizende monnik.
Na het bewerkstelligen van haar verlanglijstje door de oranje pijendrager, werd een voorspoedige reis (en naar later bleek ook het zo benodigde hartelijk welkom in de ouderlijke plaggenhut iets verderop) bezegeld met het vlotjes van eigenaar wisselen van iets wat verdacht veel leek op het Thaise slijk der aarde.
De zo door Boeddha aanbevolen onthechting aan materiële zaken kreeg zo dus een kans voor open doel, waarna vriendin nogmaals dankbaar het hoofd boog.
Ikzelf, streng Gereformeerd van opvoeding, en in mijn jeugd jarenlang bezoeker van het veelbezongen instituut der Zondagsschool, begreep weer eens dat ik me wel erg ver buiten de mij ooit zo streng aangeraden paden begeven had, door een bepaalde Thaise dame aardig te gaan vinden.
Dat ik er echter nimmer spijt van gekregen heb, bewijst maar weer eens dat er meer is tussen hemel en aarde.
Eenmaal onderweg ontdekte ik al snel nog twee andere zaken.
Namelijk dat ik met mijn niet geringe lengte niet gebouwd was voor de zetels in het Thaise streekvervoer, uitmondend in kramp in lagere rug-regionen en halfluid gemompelde Nederlandse schuttingtaal, én dat een busreizende farang een geschenk uit de hemel was voor menig voedsel en drank-leurend ondernemer.
Bij ieder onooglijke halte of miniem stationnetje betraden dan ook uiterst gemotiveerde en huigverslijtende kooplieden ons rookbrakende blikken monster, en duwden goedgevulde emmers met ijs en etenswaar in mijn gezicht, er blijkbaar van uitgaande dat men wankelde op de rand van de hongerdood, net een uurtje buiten Pattaya.
Het ontdekken van een bleekgezicht in de bus naar Het Beloofde Binnenland deed als een lopend vuurtje de ronde, en menig ingedommeld stations-colporteur rekte de hals bij deze goede tijding, om zich daarna ook in het strijdgewoel te storten.
Om niet uit de toon te vallen bij de plaatselijke bevolking, werden door mij terstond enkele halve kippen op stok, voor een weeshuis aan vetdruipend Pa Thong Ko, (goed voor een enkeltje Thaise hartvervetting) en hele schappen aan ijskoud bier ingeslagen alsof we zojuist aan een kano-expeditie langs de Orinoco waren begonnen, en de rest van ons voedsel later met pijl-en-boog zouden moeten bekomen.
Na een urenlange zit-hang-wurg-marteling, waarbij mijn skelet al ver voor aankomst te kennen gaf me te zullen rapporteren bij instanties tegen het misbruik van mergpijp, bereikten we tenslotte het onvolprezen busstation van Korat.
Een overbevolkt oord, bezaaid met rookbrakende bussen en myriaden, Thaise pendelaars en forenzen, en nu dus ook nog eens aangevuld met een zwetende en licht verbijsterde bezoeker uit koudere streken.
Mijn reisleidster kocht voor ons kaartjes richting einde der beschaving, waarna we, gebukt gaande onder een tweetal rugzakken en Oy’s valiesje met een geschat gewicht van twee ton aan geschenken ter uitdeling aan familie en andere nooddruftigen ter plaatse, een volgende bus betraden.
Dit nu was een echte streekbus.
Met de zwaar foute dampen uitbrakende dieselmotor zowat pal naast de chauffeur geplaatst, die als bestuurder niet alleen een kolossaal wit stuurwiel diende rond te draaien, maar ook nog eens een versnellingspook hanteerde waarbij de mast van menig zeilschip verbleekte.
Nabij deze bezonnebrilde kloon van Pablo Escobar gezeten, kon ik niet anders dan bewondering opbrengen voor ’s mans moed om met dit soort antiek materiaal de Thaise wegen te willen bedwingen, en intussen een veelvoud aan op elkaar geprakte passagiers van zijn dashboard te kunnen houden.
Net toen ik me enigszins verzoend had met mijn volgende busrit, deed vriendin Oy de eerste van haar befaamde verdwijntrucs.
Iets wat ze later, alreeds naast mij staande bij kassa en koopjesrek, nog vele malen zou herhalen in Thaise of Nederlandse supermarkt.
Daarmee een dermate stressvolle situatie creërend dat zelfs de meest koelbloedige en onverstoorbare Tibetaanse monnik zich na het doormaken van dit scenario tandenknarsend en hoofd vooruit van de kloostermuren zou werpen.
Zonder een woord te zeggen stapte ze de bus uit, en verdween uit zicht.
Dit verontrustte mij enigszins, omdat ik nu werd achtergelaten met alle bagage, naast mij een lege zitplaats, en geen buskaartje.
Dit alles gezeten in een overvolle en bloedhete Thaise streekbus op het punt van vertrek, met exact twee lettergrepen aan plaatselijke taal ter mijner beschikking.
Zijnde ‘Mai pen rai’, en nog iets met ‘Khrap’ erin.
Waarop na twee minuten de deuren zich sissend sloten, en de bus zich op weg begaf.
Waarheen was voor mij op dat moment in nevelen gehuld, dus besloot ik tot een voor mijn doen drastisch optreden.
Naar de chauffeur gebarend te stoppen, alle reis-gerei bijeen te graaien en het afgeladen slagschip spoorslags te verlaten.
Nu volkomen in de war, maar met het gevoel aan een groot gevaar te zijn ontsnapt, zette ik mij neder naast de rugzakken op het kokende plaveisel.
De glimlachende Pablo sloot de deur weer achter mij, waarop het vehikel zich in beweging zette, uit het zicht verdwijnend achter het enorme stationsgebouw.
Om dan, even later, weer in beeld te verschijnen, en met knarsend aanslaande remmen pal voor mij te stoppen.
Met een hoofdschuddende vriendin Oy in de deuropening, mij gebarend weer in te stappen.
Ze had namelijk alleen nog snel wat gekoelde pepdrankjes voor de chauffeur willen bekomen, en de brave borst gezegd haar aan de andere kant van het gebouw op te wachten.
Wat deze dan ook gedaan had.
Alleen zonder een zekere farang aan boord, die ze blijkbaar geen vijf minuten alleen kon laten.
Daar en dan beste lezer, hadden wij onze eerste echtelijke ruzie kunnen beleven.
Ware het niet dat onze trouwdag nog jaren in het verschiet lag, en ik op dat moment, heel vreemd, ook geen enkele reden zag tot het geven van een feestelijke receptie.
De aankomst bij mijn toekomstige schoonmoeder was ook niet geheel zoals dit in mijn naïeve draaiboek stond.
Want vrolijk voortkeutelend over stofdreef en gravelweg, omringd door velden vol cassave en suikerriet, daarbij om de haverklap in de ankers moetend voor gerimpelde besjes met levende kippen en trossen betelnoot in de aanbieding, gaf Oy andermaal een signaal aan de bestuurder.
En stond ik even later, in de verpletterende Isaan-hitte, voor een tweede maal de rammelbus na te kijken.
Ditmaal echter een stuk minder opgelucht.
Want niet geheel zeker zijnde van het vervolg van dit avontuur, begon ik zo zoetjesaan spijt te krijgen van mijn idee tot bezoek aan andere streken dan het bekende en veelbezongen Pattaya aan zee.
Vol koud bier, warme dames van verdienste, en het rustgevend rumoer van mede-barhangers die stoer kond deden van hun ooit beleefde reis naar de afgelegen Isaan.
Want waar, o waar, was nu dit beloofde dorpje van moeders, en hoe kwamen we daar ooit op deze manier?
Met mijn Nederlandse Nokia-mobieltje, ter grootte van kleine koelkast en vaak met net zoveel bereik, trommelde zij echter hulptroepen op, die alras verschenen in de gestalte van twee Thaise nichten.
De vrouwelijke variant welteverstaan.
Helmloos, op twee fonkelnieuwe afbetalings-brommers, en ons breeduit lachend welkom hetend.
Na een korte doch enerverende rit naar moeders erf, zag ik bij het afstappen allereerst kans vriendelijk kennis te maken met de nu bloedhete brommeruitlaat, resulterend in opgewonden barbeque-taferelen mijnerzijds, en een beslist fikse blaar op de nog nasmeulende rechterkuit.
Na het veelvuldig waien naar eenieder die aanwezig was, (zijnde hele volksstammen aan familie, aangetrouwde buurjongens en uitbundig getatoeëerde heren boven hun moonshine-theewater), kon ik mij uiteindelijk wat gaan opfrissen, en later een eerste ijsblokjes gekoeld Chang biertje wegklokken op de met potplanten bezaaide veranda.
Het vertoeven in deze plaatselijke doch ietwat verlepte Keukenhof, bleek na enige tijd zeer genoeglijk, en resulteerde erin dat ik mezelf, naarmate de avond vorderde en mijn alcohol-inname daartoe enigszins aanmoedigde, al een aardig ervaren globetrotter begon te vinden.
Want kijk eens aan waar ik mij bevond. Zomaar in the middle of het Thaise nowhere!
Waar nauwelijks iemand Engels sprak, maar waar ik me als dappere dauwtrapper toch maar mooi staande wist te houden met mijn niet bestaande Thais.
Kon mijn familie in Nederland dit maar eens zien, dan zouden ze stellig onder de indruk raken van deze felbevochten zege, daar was ik zeker van.
Dat deze trip echter niet alleen een lichamelijke, maar zeker ook een geestelijke tol van mij geëist had, bleek later die avond.
Toen ik, alreeds ietwat beneveld te bedde, aan Oy vroeg waarom haar tante Sa-Ing zojuist de voordeur had afgesloten met een groot hangslot, en niet haar moeder.
Waarop Oy me, enigszins misprijzend, vertelde dat ik toch echt degene was geweest die deze avond meermaals tante Nabun de titel van ‘Mae’ had toegekend.
Dit tot verbazing van haar echte moeder.
Sa-Ing geheten.
Over deze blogger

-
Lieven Kattestaart (1963) woont samen met vrouw Oy op het mooie Goeree-Overflakkee.
Is werkzaam als havenmeester en bezoekt sinds 1993 het verre Thailand, waar hij in 98' Oy leerde kennen en haar overhaalde de zon vaarwel te zeggen en zich in dit kille moeras achter de dijken te vestigen.
Tegenwoordig de vakantieweken meestal doorbrengend in het Isaanse optrekje van schoonmoeder, afgewisseld met wat strandhangen in Pattaya, of klem zitten in bus of trein om andere en onbekende Thaise streken te bezoeken.
Zich voornemend na pensionering samen met Oy in Thailand te gaan wonen, en beiden kunnen nauwelijks wachten tot het zover is.
Hobby's: zodra er zich een inspiratie-vonkje aandient, doch meestal gekweld door schrijversblok, het toetsenbord beroeren teneinde het mooie Thailandblog van een nieuw stukje te voorzien, het beoefenen van lichamelijke bezigheid door middel van joggen (uiteraard met mate) online schaken, en het af en toe drinken van een prima Single Malt en daarbij wegdampen van een sigaar van Cubaanse origine.
Lees hier de laatste artikelen
Cultuur17 juni 2025‘Thaise taferelen’
Cultuur23 mei 2025‘Slangenbezweerder tegen wil en dank’
Cultuur14 mei 2025‘De eerste keer Isaan’
Cultuur27 april 2025‘Van Queestes en Thaise Doolhoven’
Lieven volgens mij is mijn Ooy bij die van jou in de leer geweest,
Iets wat ze later, alreeds naast mij staande bij kassa en koopjesrek, nog vele malen zou herhalen in Thaise of Nederlandse supermarkt.
Dit doet mijn Ooy ook, zelfs nu we in Thailand wonen een winkel hebben, verdwijnt ze af en toe nog zonder te zeggen waar heen.
Weer geweldig, Lieven! Altijd een taalkundig genot iets van je te lezen!
Een prachtig verhaal. Zo kon het inderdaad verlopen een bezoek aan Isan. Tegenwoordig kun je echter met confortabele bussn van NCA vanuit Pattaya of Bangkok veilig naar Isaan reizen.
Komisch verhaal dankzij het overdrijven van de werkelijkheid. Thaise bussen, die nationaal rijden zijn luxe en als je iets meer uitgeeft dan heb je de VIP bussen. Airco, goede stoelen. Al een aantal malen de rit naar Bangkok gemaakt en geen centje pijn. Lokaal in de Isaan ben ik ook nog geen diesel slurpende, rammelende bus tegen gekomen. Die heb ik alleen in BKK gezien. Gelet op leeftijd en mobiliteit kies ik tegenwoordig, als ik richting Pattaya c.a. ga voor het vliegtuig.
Beste Henk,
dit verhaal speelt in de jaren 90’, en ik maak er een beetje komisch verhaal van, maar geloof me, er was toentertijd geen gebrek aan rookbrakende rammelkasten, zeker niet in de regio van schoonmoeder.
Maar misschien had ik het jaartal er even bij moeten vermelden.
Vriendelijke groet,
Lieven.
Henk,
Mijn eerste busrit van de stad Khon Kaen naar de stad Kalasin, begin jaren 90, op weg ter kennismaking met mijn vrouw, voldoet perfect aan het beeld dat hier door Lieven geschetst wordt. In mijn geval was het een bus met een vloer van houten balken met grote kieren er tussen, als beste zitplaats, met mijn lengte van ruim 1m 90, de motorkap naast de chauffeur.
Omdat bij aankomst bleek dat haar moeder op sterven lag in het plaatselijke ziekenhuis viel van een eerste kennismaking weinig te maken, met als gevolg dat ik in de dagen erna nog meerdere dergelijke ritten heb gemaakt in de wijdere omgeving. In Kalasin zelf was indertijd nog totaal niets te doen, dus dan maar proberen wat kennis te maken met de ruimere omgeving.
Zelfs in het jaar 2008 nog meegemaakt dat een rammelende bus van Khon Kaen naar Chiang May ging.
de terug reis hebben we toendertijd met nok airways gedaan.
Ik ben zelf buschauffeur geweest in NL dus ik had in dat bedrijf geen enkel vertrouwen meer ondanks tegenspartelingen van mijn Ooy , te duur sami..
Niet alleen barkruk filosofen te Pattaya maar ook Thais afkomstig uit de Esan probeerden mij wijs te maken dat ik in de Esan met het ware Thailand zou kennismaken. Is het echte Thailand dan niet in Bangkok of Trat te vinden? Ik denk dat mensen uit Trat me echt niet naar de Isaan zullen sturen om kennis te maken met “het echte Thailand”