John Wittenberg geeft een aantal persoonlijke bespiegelingen van zijn reis door Thailand en landen in de regio die eerder verschenen zijn in de verhalenbundel ‘De boog kan niet altijd ontspannen zijn’ (2007). Wat voor John begon als een vlucht, weg van pijn en verdriet is gegroeid tot een zoektocht naar zingeving. Het Boeddhisme bleek hierbij een begaanbare weg te zijn. Op Thailandblog verschijnen met enige regelmaat zijn verhalen.

Droevig

Voor een miljoenenstad is het vliegveld van Manilla weinig pontificaal. In een vloek en een zucht sta je op straat in een leeg gebied. Gammele bussen kunnen je naar de stad rijden, maar ik gun me de luxe van een niet minder gammele taxi, rijdend op drie cilinders.

In Manilla word ik beschouwd als een prooi wiens zakken geleegd dienen te worden, goedschiks danwel kwaadschiks, dus kies ik voor een hotel in het zakendistrict, waar ik goedschiks als blanke het dubbele betaal voor een kamer. Laf, maar veilig.

De taxi rijdt door krottenwijken en veiligheidshalve vergrendel ik de deuren. Hoeveel goede huizen zouden er niet gebouwd kunnen worden van de miljarden die door Marcos en de zijnen naar Zwitserland zijn gesluisd? En door de clerus naar zichzelf en het Vaticaan? Ik zie mensen in gerafelde kleren languit voor hun houten hokken liggen en zie kinderen spelen met alleen een vuil hemdje aan, te midden van hun eigen vuilnis.

Is het nu zo vanuit mijn eigen ivoren toren geredeneerd dat, hoe armoedig je ook bent, je tenminste je eigen vuilnis voor je huisje kan opruimen? Of is het een soort aangeleerd apathisch gedrag om je eigen ellende te versluieren, zodat je de eigen rommel ook niet ziet?

Ik voel droefenis gepaard met blijdschap. Met pijn in het hart zie ik de ellende van anderen en tegelijkertijd ben ik dankbaar dat ik aan de goede kant ben geboren. Ik zweef met mijn gedachten naar een positie van eigen armoede, geboren in een krottenwijk alhier, worstelend met het dagelijks bestaan. Hoe zal ik denken en handelen? Zal ik verwijtend en grimmig naar de rijken kijken of initiatiefrijk proberen me te onttrekken aan het noodlot? Of zal ik ook languit te midden van mijn eigen vuilnis berustend het leven laten verglijden?

En hoe onafhankelijk zijn mijn gedachten ten opzichte van mijn eigen omgeving? Ik vraag me af waarom Thailand minder uiterlijke armoe kent, dan de eeuwenlange Spaans (en dus katholieke) onderdrukte Filippijnen. Thailand is trots op zijn geschiedenis en heeft in relatieve vrijheid zijn eigen cultuur kunnen behouden en verrijken. Het kwetsbare boeddhisme vindt hier zijn ultieme bescherming en ontplooiing. En zijn daardoor ruim duizend jaar geabsorbeerd in de Thaise genen, waardoor zelfrespect, tolerantie en mededogen algemeen werden.

In het begin deed ik wat lacherig over het feit dat een scholier naar huis gestuurd wordt wanneer zijn schooloverhemd niet keurig gestreken is. Ik vond het betuttelend en kleinburgerlijk. Maar hij leert hiermee van jongs af aan dat, hoe arm je ook bent, je tenminste uiterlijk je zelfrespect kan tonen, waardoor het innerlijke zelfrespect (waar het natuurlijk om draait) zich makkelijker kan ontwikkelen.

Via de armoedige wijken beland ik in het zakendistrict van Manilla en voel me buitengewoon ongemakkelijk in mijn luxueuze hotelkamer. Ik weet nu al dat ik hier niet lang wil blijven. Het boeddhisme leert dat je pas een volwaardig mens kan worden wanneer je leeft vanuit je hart zonder verwijten en je het lijden van anderen kan ervaren als je eigen lijden.

Het klinkt werkelijk waarachtig, maar een geringe poging daartoe stemt me al zo droevig.

De boot missen

Manilla is door de Jappen zwaar gebombardeerd en in fort Santiago is een anoniem massagraf van honderden jonge stakkers waar ik eerbiedig mijn respect voor betoon. Die pest-Jappen, er kan nog steeds geen excuus vanaf na al die jaren en wat ik nog veel erger vind, is dat de Japanse jeugd totaal onwetend wordt gehouden over de wandaden van hun grootouders.

Op deze plek is ook Jose Rizal (1861-1896) geëxecuteerd. Hij pleitte voor gelijkheid van Filippino’s en Spanjaarden, vervanging van Spaanse priesters door landslieden en een volwaardige provincie van Spanje. Zijn gedicht (“My last farewell”), geschreven vlak voor zijn terechtstelling is prachtig gegraveerd rond zijn dodencel. Deze nationale held wordt meestal afgebeeld met een mallotig, te klein bolhoedje op zijn geblinddoekt hoofd, vlak voor het moment van zijn executie.

Daarna bezocht ik de kathedraal die een keer of vier door aardbevingen werd verwoest, maar door goede moed en met Gods zegen weer is opgebouwd. Veel goedkope tierelantijnen en weinig heiligenbotten, wel een fraaie kopie van de Sint Pieter en een passende pontificale bisschopstroon, waar ik altijd in gedachten op zit.

Daarna alras een volgende kerk: de Heilige Sebastiaan. Ik woon een bruiloft bij en zie een beeldschone bruid, tergend langzaam alleen de kerk binnenschrijden. Mijn hemel, wat duurt dit lang! En eindelijk, halverwege de kerk, verlost vader de stralende bruid van de eenzaamheid en de nu nog gelukkige bruidegom neemt het roer over bij het altaar. De kerk is bloemrijk versierd en iedereen ziet er op zijn paasbest uit, maar op de bruidegom na geen pakken.

Het naastliggende museum toont wat kerkschatten, overtollig meubilair en kitscherige schilderijen, waar menig veilinghuis zijn neus voor ophaalt.

Het Nationaal Museum, gevestigd in een fraai classicistisch voormalig Spaans gouvernementeel paleis, is al jaren bezig met een verhuizing en volgens ingewijden niet werkelijk de moeite waard. Een reden te meer om het te bezoeken, maar de taxi staat al langer dan een kwartier stil in een file en het eind is nog lang niet in zicht. Mijn bezwaard gemoed wordt verlicht door een royale fooi wanneer ik hem achterlaat in een welhaast onbeweeglijke rij. En ik wandel naar de Quiapo kerk.

Hoog op het altaar torent de zwarte Nazerene. Een vier eeuwen oud Jezusbeeld uit Zuid-Amerika. Hoe het daar terecht is gekomen is me een raadsel. In grote verering maakt het regelmatig een reisje door de stad.

De weinig verfijnde keuken bevat doorgaans vele grote hompen vlees, zelfs met aardappelen. En tot mijn stomme verbazing smikkel ik hier van een heuse Zwitserse kaasfondue.

Ik heb na een paar dagen genoeg van de stad en stap in een bus naar Puerto Gallera, een eilandje ten westen van Manila, met de bus twee uur. Dat zeggen ze, tenminste.

Het station is een groot ongeorganiseerd krioelend mierennest. En eenmaal uit de taxi gekropen, word ik besprongen door schijnbare hulpvaardigen: ik zie ineens mijn koffer op de schouders belanden van een van deze weldoeners. Het is weliswaar geenszins de bedoeling ervandoor te gaan met mijn bagage, eerder mij in een dure taxibus te doen manoeuvreren. Want de ervaring leert dat de blanke toerist eerder zijn koffer dan zijn woord volgt, en ik kan hem nog net op tijd bij zijn lurven grijpen. Ik ga alleen op zoek naar de bus, omringd door aasbespringende handelslui, die niet uit het veld te slaan zijn en die een schamel graantje willen meepikken uit de toeristenruif. Pas als ik in de bus zit, geven ze de moed op. Na bijna vier uren bereik ik, murw gehutst, de haven en begint het ritueel weer opnieuw.

Manhaftig verdedig ik mijn eigen spulletjes en volg ik de meute naar de loketten waar de vaarbewijzen worden verkocht. Verschillende boten varen uit, maar mijn schip is met stille trom vroegtijdig of -veel waarschijnlijker- helemaal niet uitgevaren. En daar sta je dan, moederziel alleen, in een troosteloze haven, zonder boot.

Maar wel met geld, het beste geneesmiddel voor gestrande reizigers. Ik krijg zelfs het aanbod in het pikkedonker met een privéboot de anderhalf uur durende overtocht te wagen. Maar ik vertrouw de bootsman helemaal niet en zijn boot (angstvallig uit het zicht gehouden) nog minder. Elke tien minuten komt hij mij de steeds verder zakkende prijs aanbieden.

Ik raak in gesprek met twee jonge Filippijnse studenten die ook de boot hebben gemist en ik bied ze aan op mijn kosten een plekje in een herberg te zoeken. We proppen al onze bezittingen in een scooter met een halve driespan en gaan op zoek naar een hotel.

Omdat deze overnachtingsplaats zijn bestaansrecht uitsluitend ontleent aan reizigers die de laatste boot missen en een monopoliepositie bekleedt, is de directie weinig genegen het de gasten naar de zin te maken. Noodzakelijke investeringen blijven dus zichtbaar achterwege. Ik huur een kamer voor drie in dit laatste toevluchtsoord voor melancholieke mensen, waar een blind paard geen schade kan aanrichten.

Maar zie daar, een paar flessen bier doen wonderen en we hebben elkaar leuke verhalen te vertellen. De hotelier, zijn humor nog niet bedorven, vertelt opgewekt dat er een heuse kermis de dorpsvreugde is komen vergroten en licht beneveld stappen we alras rond op de dorpskermis. Ik probeer tevergeefs met trillende handen ballonnetjes kapot te schieten en waag liever niet mijn leven in een vooroorlogse (de eerste) achtbaan, minstens al een eeuw krakend in zijn voegen.

De troostprijzen geef ik weg aan de zwervende dorpsjeugd, wat niet onopgemerkt blijft, zodat iedereen zich schurkt rondom de enige blanke Sinterklaas. Ik geef wat pijltjes weg en de Thaise bescheidenheid is hier ver te zoeken en zie ineens graaiende zigeunerhanden naar mijn wisselgeld en zakken. En bedelende handen voor mijn geestesoog, waardoor ik mijn doel op het dartbord mis.

Tijd nu om naar het hotel te gaan. Ik stel voor om nog even een kroeg te bezoeken voor een slaapmutsje, maar het ziet er zo troosteloos uit met achter de bar een zwaar bekalkte, loodzware juffrouw over wie het leven heen gegaan is, dat we besluiten het feest met een paar flessen bier te verplaatsen naar onze vreugdevolle hotelkamer. Wijs geworden willen we zelfs de eerste boot niet missen en vallen vroeg in slaap.

Van schoot naar schoot

Na een vroege tocht uit het hotel willen we kaartjes kopen voor de boot, wat minder gemakkelijk is dan het lijkt. De manke antilope wordt weer besprongen door wilde leeuwen, want er zijn verschillende bedrijven die varen en elkaar op moord en doodslag bevechten. Na eindeloos geworstel door hordes passagiers die zich chaotisch in een kluwen voortbewegen, bereik ik eindelijk de loketten. Met verschillende vertrektijden.

De lokettist en ik hebben echter verschillende belangen: ik wil de eerstvolgende boot, hij alleen een kaartje verkopen. Iedereen zegt hier altijd “ja”, omdat “nee” niet naar winst ruikt. Al met al dobber ik nu bijna twee uur op een boot, die maar niet vertrekken wil, met een lijn stevig verbonden aan een havenkikker.

Als enige blanke paar ik ongeduld aan ongenoegen en vraag telkenmale aan de bootsman wanneer we nou toch eens vertrekken. De overige Aziatische passagiers wachten echter gelaten af, desnoods tot het einde der tijden. En eindelijk vertrekt de boot, bomvol, naar het beloofde land.

Onderweg wordt door de bemanning een knots van een inktvis gevangen door met een stok het onnozele beest simpelweg uit het water te scheppen. Mijn irritatie vanwege het late vertrek verdwijnt als sneeuw voor de zon wanneer ik voor het eerst in mijn leven een school dolfijnen vrolijk rondom de boot zie duiken. Waren we op tijd vertrokken, dan had ik deze schattige flippers waarschijnlijk gemist, maak ik mezelf wijs.

Op het uiterste puntje van de voorplecht wiebelt de bootsman, zittend op een plastic stoeltje, waarvan de poten losjes geklemd zijn op een smal stukje hout. Hij geeft waarschuwende seintjes aan de stuurman wanneer heuse golven tegen de bootwand dreigen te beuken. Vaart minderen is dan het enige wat hij kan doen en verder wachten we Gods zegen af. In de lengte, aan de zijkanten elk twee grote houten palen, verbonden met elkaar door een 3 meter lange stok, die als het ware twee armen vormen om de boot meer stabiliteit te geven. Gezien de gammele conditie van de boot geen overdreven luxe.

Ik tel de reddingsvesten ter bemoediging, maar, gelijk de Titanic zijn er niet genoeg! Niet aan denken, spreek ik tegen mijzelf. Een Koreaanse dame naast me, met elegante puntschoentjes, wordt kotsmisselijk en ik geef haar het advies ver naar de bergen te kijken en niet in de boot. Lijkbleek neemt ze mijn goede raad ter harte en mijn ongelijk wordt meteen aangetoond door een ferme lading terugkomend ontbijt. De vissen zullen het in grote dankbaarheid accepteren.

Het bounty-eiland is in zicht! Opnieuw wachten de aasgieren en mijn geduld raakt op. Ik wimpel alle prachtige spiegelingen over droomhotels af en loop alleen wat rond, bekijk een viertal hotels en kies voor hetgeen dat het dichtst bij de zee is gelegen. Ik tref mijn nieuwe vrienden later weer op het strand.

De zee is hier minder warm dan aan de Thaise golf, maar nog altijd kokend vergeleken met Scheveningen. Leunen tegen een rotswand, de branding als mooiste symfonie (op Mahlers vierde na), een gezeefd zonnetje en zwaaiende glimlachende nieuwe vrienden vanuit de zee, maken me een gelukkig en geprivilegieerd man.

Het avondleven speelt zich af in de strandtenten met Australische jonge goden die de avond meteen zeer luidruchtig starten om vervolgens ergens stomdronken murmelend in een hoekje het feestje in hun zigzaggend hoofd langzaam te laten doodbloeden. Aan de andere kant de aanvankelijk schuchtere Koreanen die, niet bestand tegen drank, pas aan het eind van de avond hun opgelegde ingetogenheid laten varen en helemaal uit hun dak gaan en op de discoklanken een motorisch gestoord lichaam laten deinen, waarbij onze boertige klompendans een elegante tango lijkt.

Ikzelf zweef er zo een beetje tussenin en vermaak me, licht beneveld, met een lokale schone, haar delend met een viertal anderen. Ze kan maar geen keuze maken en beweegt van schoot naar schoot. Wat een wereld!

– Wordt vervolgd –

7 reacties op “De boog kan niet altijd ontspannen zijn (deel 23)”

  1. Rene van Merkesteyn zegt op

    Wat een heerlijk verhaal weer. Geniet echt van de verbeeldende verhaalstijl.

    • john zegt op

      Dank je Rene wel voor het compliment.Nu ik het herlees herinner ik het me weer levendig. -john wittenberg

  2. NicoB zegt op

    Mooi geschreven John, zodanig gevisualiseerd, dat het is alsof ik zelf dit reisverhaal heb meegemaakt.
    Bedankt.
    NicoB

  3. Maud zegt op

    zoals altijd weer leuk en spannend geschreven. Waar ik echter vanaf het begin moeite mee had is de titel
    ‘De boog kan niet altijd ontspannen zijn’. Het juiste gezegde is: “De boog kan niet altijd gespannen zijn”. En niet ‘ont’spannen. Als sport heb ik boogschieten. Een boog kan altijd ontspannen zijn, zolang als men het niet gebruikt, al zou het jaren duren. Als men de boog wilt gebruiken, spant men het, opdat men ermee kan schieten. Gespannen kan het niet blijven, de spanning zou het materiaal beschadigen. en dan is de boog niets meer waard.
    Dus, wat wil de auteur met dit ‘verkeerde’ gezegde zeggen? Uit zijn verhalen heb ik het niet kunnen uitmaken. Misschien helpt mij iemand daarbij? Alvast bedankt.

    • l.lagemaat zegt op

      Een prima titel: “De boog kan niet altijd ontspannen zijn!”

      Dat betekent in mijn optiek: Er gebeurt niets.

      John trekt er steeds opuit en maakt allerlei situaties mee: “De boog is gespannen!”
      Tot en met een “lokale schone”, die van schoot tot schoot wissellt, prachtig toch!

  4. Marijke zegt op

    Een prachtig verhaal.Ik zie dat je je goed staande houd tussen de aasgieren Geweldig.

  5. Chris van het dorpje zegt op

    Niet ver van Puerto Gallera ligt Sabang beach , waar ik 3 jaar heb gewoond .
    Ik heb daar alles mee gemaakt van oplichterij tot moord ,
    gelukkig altijd andere mensen , maar kan er urenlang over vertellen .
    Had lang haar en een baart en ze hebben me daar Jesus genoemd .
    Die tijd daar ga ik nooit meer vergeten en ga daar zeker nooit meer naar toe .
    Heb wel ook positieve belevenissen gehad , maar de negatieve zijn veel meer geweest .
    Wat is het leven hier in Thailand doch veel makkelijker en beter .


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website