John Wittenberg geeft een aantal persoonlijke bespiegelingen van zijn reis door Thailand en landen in de regio die eerder verschenen zijn in de verhalenbundel ‘De boog kan niet altijd ontspannen zijn’ (2007). Wat voor John begon als een vlucht, weg van pijn en verdriet is gegroeid tot een zoektocht naar zingeving. Het Boeddhisme bleek hierbij een begaanbare weg te zijn. Op Thailandblog verschijnen met enige regelmaat zijn verhalen.

Een wil sterker dan het gemak

Na een paar dagen de vertrouwde bodem van Bangkok weer onder de zolen te hebben mogen smaken, vlieg ik naar Chiang Mai om een paar dagen meditatief door te brengen in “Wat Umong”. Het loopt allemaal anders dan gepland, want het eens bloeiende meditatiecentrum is verwelkt sinds het vertrek van Songserm. En ik gooi de handdoek wel al te gemakkelijk in de ring, want het lang mediteren blijft voor mij een zware opgave. Aziatisch gelaten wacht ik op betere tijden.

Ik bezoek wel elke dag Bill, Vichai en Juw in de tempel en heb urenlang fijne gesprekken en na een kleine week vertrek ik naar Phuket, twee uur zuidwaarts vliegen. Het eiland Phuket is hemelsbreed een kilometer of achttien en ongeveer veertig km lang. Langgerekte stranden aan de westzijde en wat kleinere stranden aan de oostkust, met kliffen en rotsformatie, een bountyreclame waardig. Ik ben als de dood onder water, dus het magnifieke duiken hier geef ik als een gifbeker door aan liefhebbers, die het gretig opdrinken omdat het hier werkelijk een walhalla voor de duikers is.

De stad Phuket is een bezoekje nauwelijks waard, maar de zuidweststranden (Ao Chalong en Hot Rawai) des te meer. Zittend op een terras op het strand met een koel glas bier binnen handbereik zie ik de zon als een prachtig sissende vuurbal in luttele secondes oogstrelend onder gaan, met de branding als ultieme symfonische begeleiding.

Dit betoverende decor wordt omarmd door twee machtige baaien die bedrieglijk tot aan de horizon reiken. Het kan werkelijk niet mooier, het is alsof ik met de vingertoppen de hemel mag aanraken. Maar het hellevuur brandde op hetzelfde plekje toen duizenden lijken in het water dreven na een allesvernietigende tsunami. Wat een schrille tegenstelling!

Wandelend op het strand door het lauwwarme water, flitst deze hel telkenmale door de geest. Overal zie je tafels strak in de lak, glanzende strandstoelen en frisse strandtenten. Niets is vaal of versleten. Het doet bijna Zwitsers aan. Ongelooflijk dat werkelijk alles weggevaagd is hier. Ik zie een paar stevige torens met sirenes voor het geval dat. Wanneer ik een stalletje bemand door twee jonge mensen dicht bij het strand zie, denk ik onwillekeurig aan die Tweede Kerstdag. Zou zijn vader of grootmoeder hier ook gestaan hebben?

Het leven gaat hier zijn gewone gang, al hoor ik regelmatig verhalen tijdens mijn reizen van familieleden die zijn omgekomen. “Door de wrake Gods” zoals de meeste godsdiensten een klip en klaar antwoord paraat hebben als verklaring. Het boeddhisme komt ook niet veel verder dan een toevallige samenloop van natuurverschijnselen.

Ik bezoek mijn lieve Rotaryvrienden, Rietje en Jaap, die hier al twintig winters verblijven. Ik schenk haar een bos rode rozen en ik zie haar ogen flikkeren als een jonge vrouw in een verder door de tijd mooi oud geworden gezicht. We hebben een lunch samen in het restaurant aan het strand wat mede door hulp na de tsunami door mijn Rotaryclub is opgebouwd. Ik word door de gulle gift als een Sinterklaas ontvangen natuurlijk, maar geniet vooral van het fabuleuze uitzicht op de baai en het aangename gezelschap van dit lieve echtpaar.

Ik ben er natuurlijk niet altijd bij geweest en heb geen idee hoeveel porselein er is stuk geslagen in al die jaren, maar na meer dan een halve eeuw huwelijk wekken ze nog steeds de indruk een beetje verliefd op elkaar te zijn. En dat ontroert me, omdat ze het levende bewijs zijn van het feit dat het mogelijk is een leven lang gelukkig te zijn met elkaar, wanneer de wil sterker is dan het gemak.

De witte vlag bijna in top

De avond valt in Phuket en ik stort me in het beruchte uitgaansleven van Patong. Ik herken de open bars, vrij voor alle elementen, van verre met op het buffet ruim plaats voor flessen bier en lustig huppelende bloedmooie go-go meisjes. Als vrijmetselaar niet ongevoelig voor symbolen herken ik de glimmende stangen als een fallus, waar de dames van plezier hun fraai gevormde benen wulps langs laten glijden.

Geroutineerd schuif ik schroomloos aan en weet me in luttele secondes omringd met voldoende poezelige dijen voor wekenlang vermaak. De concurrentie is hevig, één kan maar schijnbaar de gelukkige zijn, dus alles wordt uit de kast gehaald om mij te imponeren. Vals laat ik de keuze onbeslist voor een tijdje, totdat de spoeling vanzelf dunner wordt, want andere zielige eenzame stumperds schuiven ook aan.

Eén dame weet echter gelukkig van geen ophouden en streelt met haar vinger en een grandioze professionaliteit tergend langzaam via mijn oorlel, wang, lippen, hals en tepels naar mijn kruis, onderwijl haar zinderend half ontblote boezem strak tegen mijn lichaam aanschurkend, hevig in-en uitademend, met een Marie-Antoinetteachtige allure. Het puntje van haar vuurrode tong tipt langs haar vochtige lippen en ze kijkt me meisjesachtig, met quasi onschuldige ogen, scheef aan, de gracieuze schuwheid van een gazelle veinzend.

Mevrouw tikt fluweelzacht tegen mijn inmiddels opgerichte kleine John en smeekt me, Minervaans hees, naar haar kamer te gaan. Doordat ik hier op straat omringd ben door een bruisende menigte kan ik me nog door enige gêne staande houden, al ben ik nauwelijks opgewassen tegen zoveel verleidingskunst. Ze houdt halsstarrig vol en voelt geraffineerd aan dat de vesting Wittenberg wankelt. “My room is only a few minutes away”, klinkt betoverend licht hijgend. En opnieuw strijkt ze met haar vinger het reeds bekende afgelegde parcours.” And you don’t have to pay, because you are really handsome”. Ik geef haar groot gelijk, want de meeste mannen die ik om me heen zie, zijn dikke, bezwete, getatoeëerde, lelijke westerse verschoppelingen.

En ik ben arrogant genoeg om te menen dat ik er met vlag en wimpel bovenuit steek. Al is dit wel een erg makkelijke overwinning, of zoals een vertaald Italiaans spreekwoord zegt: “Daar waar geen paarden zijn, draven de ezels in de wei”.

Ik geloof haar dus en daardoor gesterkt volg ik met mijn hand, met de nerveuze begeerte van een aap, de zijlijn van haar wespentaille, via haar meloenachtige fraaie billen naar haar fluweelzachte dij. Ik voel haar zoete adem in mijn nek en haar prachtige borsten volgen het steeds snellere ritme van haar ademhaling. Er wordt nu stevig geramd tegen de poort van mijn burcht en de witte vlag van de overgave gaat bijna ten top.

Aangemoedigd door haar verleidelijke blik en de ritmische slangenbeweging van haar heupen verlies ik de controle over mijn decorum en de afstand tussen haar strakke dij en haar slipje is razendsnel overbrugd. Plotsklaps heb ik voor het eerst van mijn leven een stevige piemel van een ander in mijn hand. En ik schrik er niet eens van!

Maar de witte vlag, bijna in top, kan nu met een gerust hart gestreken worden. En de grendels zijn weer op de poort. Ik geef haar wat geld uit respect voor zoveel professionaliteit, strijk nog steeds opgewonden in de vorm van een halve binnenwaartse cirkel voor het laatst haar taille. En met de staart tussen de benen en na een judaskus blaas ik
laf de aftocht, met stille trom, naar een pas geopend winkelcentrum. Om af te koelen! Maar nog steeds in grote verwarring.

Een paar centen

Phuket is net een beetje sjieker dan Pattaya. Al zie ik hier ook veel strompelende oude bevende mannen lopen, amechtig hand in hand met verduiveld lekker jong spul. De dankbare meisjes trekken alle registers open om aan het verwachtingspatroon te voldoen: rijglaarsjes, strakke rokjes, strakbelijnde blousjes die de invallende taille optimaal benadrukken en vuurrode lippen (Lancaster50), die smeken om bedrukt te worden. Als de aftandse oude bokken niet beven van de nacht ervoor, dan zullen ze dat zeker wel doen voor wat komen gaat.

Mocht de hoerige uitmonstering wat minder tot de verbeelding spreken, de simpele boerenmeisjes in al hun prachtige eenvoud zijn ook royaal voorhanden, de meesten overigens niet minder gewiekst. Ik sjok hiertussen wat geamuseerd rond, voortdurend weifelend wat nu toch mijn keuze zou kunnen zijn.

Voor elke stijl valt natuurlijk wat te zeggen, maar ineens is de keuze snel gemaakt, een buitengewoon elegante dame valt me op. Ze is exclusief gekleed in een zacht groene flinterdunne zijden japon met smalle spaghettibandjes. De zijden stof valt feilloos langs haar ranke figuur en haar Louis Vuitton tasje bengelt nonchalant over haar zacht beige ontblote schouder. Haar tankhorloge combineert met smaak haar fonkelende artdeco ringen.

Ze loopt uiterst gracieus met kleine stapjes in haar Ferragamo muiltjes, die zachtjes in de overdekte winkelpromenade klokkende geluiden maakt als trage castagnetten die allengs een prelude vormen op een groots spektakel. Dit is een buitengewone dame aan wie menig dukaat met smaak wordt uitgegeven. Haar amandelbruine ogen rusten gelaten in een evenwichtig smal en fijn onopgemaakt gelaat.

De natuur heeft hier prachtig werk afgeleverd en mijn archetypisch jaguarinstinct wordt door dit alles rijkelijk gevoed en zal zich nu laten gelden. In de vrije natuur is een sprong naar deze prooi natuurlijk een alledaagse gebeurtenis, maar in dit winkelcentrum staan Elschots woorden van wetten en praktische bezwaren voortdurend in de weg. Het zwartglimmende pantervelletje wordt ijlings verruild voor het sullige lammetjesvachtje.

En, zij het sloom, wordt wel de achtervolging ingezet als een lafhartige hyena. Met elke stap die ik haar achtervolg wordt ze meer onweerstaanbaar en de fantasie laat ik de vrije loop. Welke openingszin zal ik gebruiken? “Hou je van juwelen?” of, op John Wayne-achtige toon: “Hi, my name is John, remember that name quite well, because tonight you will scream that name!” Na deze geweldige zinnen tuimelt ze natuurlijk in katzwijm en ik kan haar met gemak in mijn krachtige armen opvangen en draag haar moeiteloos meteen naar mijn suite waar -zonder veel uitstel- het plengoffer op het altaar der liefde wordt geschonken tot ver na het ochtendgloren. Om na voldane ontelbare offerandes samensmeltend in een diepe zoete droom te vallen.

Uit deze roes word ik wreed gewekt wanneer plotsklaps naast deze godin een slonzige wrattige onbenul, sjokkend als een bouwvakker, uit het niets acte de présence geeft als haar levende creditcard. Zijn dure kleren hangen als een zandzak over zijn uitpuilende buik en dat zijn dikke gouden Rolex horloge al te losjes over zijn pols bengelt, verraadt niet alleen zijn eenvoudige komaf, maar ook een al te snel verkregen vermogen.

De trots van een pauw straalt van hem af wanneer mannen naar zijn gade omkijken, al doen de diepe rimpels op zijn voorhoofd vermoeden dat mevrouw voorlopig nog een onuitputtelijke bron blijft behouden voor dure geschenken. Ik blaas de aftocht nu maar en besluit naar mijn tempel in Chiang Mai te gaan ter bezinning. Maar niet alvorens ik nog even het genoegen van haar blik mag smaken.

De weldoener van zoveel schoons kruist daarbij onze blikken en ik vrees een agressieve reactie. Maar hij vat het tegen de verwachting in zeer sportief op en glimlacht vriendelijk naar me, al wilde hij zeggen: “Het kost een paar centen, maar dan heb je ook wat!”

– Wordt vervolgd –

1 reactie op “De boog kan niet altijd ontspannen zijn (deel 26)”

  1. Flosje zegt op

    Mooi verhaal van de Pumerender veemarkt in Thailand.
    Ik zie uit naar de stierenkeuring.

    Wie de dikse en grootste knip heeft.

    En dat allemaal in het sjieke Phuket.

    Groeten uit de rijstvelden van de Isaan.

    Flosje.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website