John Wittenberg geeft een aantal persoonlijke bespiegelingen van zijn reis door Thailand die eerder verschenen zijn in de verhalenbundel ‘De boog kan niet altijd ontspannen zijn’ (2007). Wat voor John begon als een vlucht, weg van pijn en verdriet is gegroeid tot een zoektocht naar zingeving. Het Boeddhisme bleek hierbij een begaanbare weg te zijn. Op Thailandblog verschijnen vanaf nu met enige regelmaat zijn verhalen.

Het drijvende wrakhout om mij heen

Daar zit ik dan, in de robe voor mijn huisje, omringd door prachtige bomen met een glorieuze bananenboom als onweerstaanbaar breekpunt in het midden. De gedachten zijn naar binnen gekeerd. Wat voel ik nu eigenlijk? Het is de eenzaamheid!

Ik voel me werkelijk alleen en ik heb dolgraag mensen om me heen. Het is weliswaar een vrijwillig opgelegde stilte in mijn binnenste, maar dat moet gecompenseerd worden met een hoge gift. Ik denk aan de keuzes die ik maak in mijn leven. De terugblik, maar ook de toekomst. Het maakt me niet zozeer onzeker, eerder weinig welbehagend.

Ik denk weer teveel aan Maria tijdens deze momenten. Haar verjaardag nadert en de droevige momenten komen weer onwelkom terug. Het staren naar die prachtige bananenboom maakt me weemoedig. Kon ik maar een mes pakken en het houden van Maria en haar glimlach wegsnijden. Voor altijd weg. In een ruk, vlijmscherp.

De bestudering van de Dhamma heeft me vooral geleerd dat alles vergankelijk is, werkelijk alles, niets is eeuwig. Deze kennis, hoe overtuigend ook, biedt me geen steun nu. Maar waarom nou toch niet? Is het te mooi om waar te zijn? Onze zoektocht in het leven is een doorlopende tred. Het eindigt maar nooit. Mijn zoektocht is een Socratische, ik vraag maar eindeloos door en ben nooit tevreden met het antwoord. Als een kunstenaar die zijn werk nooit helemaal gereflecteerd ziet, gelijk in zijn hoofd.

Maar het boeddhisme wil geen filosofie zijn. Het graaft niet steeds dieper en dat maakt het zo blijmoedig. Zo fris na al die eeuwen. Er is opvallend weinig treurnis in Thailand. Of toch wel, maar is het een verdrongen droefheid? Wanneer ik om me heen kijk, zijn de Thai werkelijk een oprecht en vrolijk volk. Echte plezierzoekers en ze willen dolgraag anderen gelukkig maken. Nauwelijks calvinistische zwaarmoedigheid.

Het boeddhisme heeft zonder meer een gunstige invloed op het vrolijke gemoed. Gepredikte geweldloosheid maakt een mens sterker op de lange termijn. Het verplaatsen van het opgelopen leed naar degene toe die het je aandoet, schijnt op het eerste gezicht erg naïef te zijn, maar hier vindt het een helende balsem voor de gekwetste ziel. Deze generale karaktereigenschap maakt dit volk vrolijk.

Is het zo Hollands van mij om te mijmeren voor mijn huisje? Moet ik hier nu als monnik het dieper inzicht geforceerd gaan vinden? Is het er wel? Of heb ik meer tijd nodig dan die luttele drie weken? Of vinden we het gewoon op het pad van het dagelijks leven? Zoek het niet geforceerd op zou ik zo zeggen.

Toch voel ik enige spanning als monnik: de druk van met een mooi verhaal thuis komen. “Hoe verlicht ben je nu, John?”, voel ik als een spottende vraag aankomen. Het antwoord heb ik al klaar (zoals ik altijd wel een antwoord klaar heb:) “Zeker, wel vier kilo”, want ik drink geen bier hier en heb geleerd de avondhonger te negeren.

Ik zie de zon langzaam nu achter de bomen verdwijnen en verlang weer naar mijn leven buiten de tempel. De grote boze wereld is de wereld waarin ik gelukkig wil zijn. Misschien is de lering van deze mijmering wel dat ik niet naar de bodem hoef te duiken, een beetje snorkelen op zijn tijd en verder gewoon rustig meedrijven met het wrakhout om me heen.

Weer een ijscoman

Met vereelte blaren onder mijn voeten loop ik voorzichtig huiswaarts en zie de donkere nacht in een heldere dag overgaan. Dit is mijn laatste Binthabad. Ik heb een morsig jack gekregen en wat muntjes van een armoedig geklede man. Het is van een overleden familielid en ik draag het mee naar de tempel in monniksarmen. Het is een symbolisch gebaar om de overledene te ondersteunen in zijn reis.

Normaal verdeel ik al het ontvangen geld onder een drietal bevriende monniken (die telkenmale stomverbaasd zijn dat ik zoveel krijg, zelf krijgen ze nauwelijks wat) maar deze ontvangen muntjes hou ik zelf en bewaar ze in mijn bedelnap. Dit is het grootste geschenk dat ik heb gekregen. Veel zal ik vergeten in mijn leven, maar op mijn sterfbed zal ik hier nog aan terug denken. Deze man beseft niet de draagwijdte van zijn gift en ik ben hem eeuwig dankbaar. Het is voor mij het hoogtepunt van mijn wijding tot monnik. Deze muntjes zijn van onschatbare waarde. Ze symboliseren voor mij dat, hoe armlastig je ook bent, het geven zo veel mooier is dan het krijgen!

Het laatste ontbijt wordt opgepeuzeld en daarna loop ik een rondje en leg een afscheidsbezoek af aan een welhaast doorschijnende monnik die in zijn jonge jaren doodongelukkig was als accountant. Hij is nog geen 35 jaar oud, maar zijn houding is die van een oude man. Zijn huid is bleek als was en zijn vingers zijn lang en broodmager. Grote jampotglazen bedekken zijn holachtige ogen. Hij kan niet meer op Binthabad, omdat de verkeersdrukte en de mensen om hem heen hem duizelig maken en zijn geest tormenteren. Hij stelt nauwelijks eisen aan het leven en heeft daardoor weinig nodig. Het liefst is hij alleen in zijn brandschoon huisje, luisterend naar preken van Buddhadasa Bhikkku, opgenomen op een twintigtal cassettes.

Hij ontvangt me graag om Engels te oefenen. Deze uiterst breekbare monnik intrigeert me in hoge mate. Om zeven uur luistert hij naar the Voice of America en om acht uur naar de BBC Worldservice. De woorden die hij niet begrijpt, zoekt hij later op en zo heeft hij Engels geleerd. Zo teruggetrokken en in zichzelf gekeerd, maar wel op de hoogte van het wereldgebeuren en geïnteresseerd in mijn leven.

Hij praat zeer voorzichtig en uiterst bedachtzaam en is zichtbaar blij met mijn bezoek. Voor hem had ik graag wat meer tijd uitgetrokken. Ik geef hem mijn huisadres en wat lekkere hapjes. Ik bedenk me dat het monnikenbestaan voor hem een uitkomst is. Hier kan hij tevreden zijn leven laten verglijden in een gewenste tred, wat hem een gelukkig man maakt.

Wanneer een monnik besluit om weer terug te treden naar het gewone leven gaat hij door een speciale ceremonie. Zijn eerste daad is berouwvol te zijn voor de gepleegde overtredingen ten overstaan van een andere monnik. (Ik heb met mijn handen in mijn zij gestaan, hard gelachen, in rijst gebeten en wijdbeens gezeten, maar ik laat het maar voor wat het is.)

Het officiële korte ritueel gaat als volgt: ik loop voor het laatst als volwaardig monnik door de tempelpoort, kniel drie keer voor de abt en chant: “Sikkham paccakkhami,gihiti mam dharetha” (Ik geef op de oefening, wil me erkennen als een leek) en ik herhaal dit drie keer om er zeker van te zijn dat ik het echt wil. Daarna trek ik me terug en doe mijn monnikgewaden uit en kleed me geheel in het wit.

Ik buig weer drie keer voor de abt en reciteer: “Esaham bhante ,sucira-parinibbutampi, tam bhagavantam saranam gacchami ,Dhammanca, bhikkhu-sanghanca, upasakam mam sangho dharetu, ajjatagge pamipetam saranam gatam “ (Hoogeerwaarde heer, ik zoek mijn toevlucht naar de verhevene, al is hij lang geleden in het Nirvana opgenomen, samen met de Dhamma en de monniken. Moge de monniken mij erkennen als een lekenaanhanger die zijn toevlucht zocht vanaf deze dag, zo lang mijn leven duurt).

Dan krijg ik van de abt het antwoord: ”I mani panca sikkhapadani nicca-silavasena sadhukam rakkhit abbani” (Deze vijf regels van oefening zal ik goed handhaven als constante voorschriften). Heel braaf zeg ik dan: “ama bhante” (Ja, hoogeerwaarde) op de volgende voorschriften: “Silena sugatim yanti” (Bij deugdzaamheid) , “Silena bhagasampada” (Bij deugdzaamheid het verkrijgen van welvaart), “Silena nibbutim yanti” (Bij deugdzaamheid het Nirvana verwerven), ”Tasma silam “ (Aldus zal de deugdzaamheid zuiver zijn). Ik krijg wat water gesprenkeld waarna ik me terugtrek om mijn witte gewaad te verruilen voor mijn gewone kleren, buig drie keer voor de abt en ik ben weer een ijscoman.

Champagne en juwelen

Samen met Phra Arjan wandelen we na mijn uittreden naar zijn huisje en neem ik weer plaats op de grond en kijk weer op naar zijn bureaublad. Voorheen zaten we op gelijk niveau.

Ik krijg mijn laatste Dhamma-instructie; de wereld is doodeenvoudig te verdelen in twee gedeeltes: monniken en leken. De monniken kunnen zich wijden aan de hemelse zaken ondersteund door de leken die zich daarvoor in het zweet moeten werken. Ik zal me nu weer wijden aan het managen, aldus Phra Arjan, maar een monnik moet zich verre houden van deze wereldse zaken.

“Maar Phra Arjan, u bent nu toch ook aan het managen in uw meditatiecentrum?” En dan krijg ik slechts een glimlach terug. Ik heb het wel meer gemerkt, mijn nuchtere kijk op de gang van zaken wordt niet zozeer verafschuwd maar gewoon genegeerd. Het valt totaal buiten de belevingswereld. Kennis wordt gewoon geabsorbeerd, niet bekritiseerd. Gevoelens niet beschreven, maar aanvaard zoals ze zijn zonder verdere mededeling. Hier wordt niet geanalyseerd maar gememoriseerd.

Kritiek wordt niet gepareerd, niet zozeer uit onkunde, maar uit -al of niet geveinsd- respect voor de andere mening. Althans zo legitimeren de Thai hun gedrag. Ik ervaar het toch anders. De tolerantie voor andersdenkenden is zonder meer hoog en een zeer waardevol aspect van het boeddhisme; het overdreven fanatisme van de islam vindt hier geen voedingsbodem.

Maar tolerantie is nog geen liberalisme. De verlichtingsgedachte is hier hard aan voorbijgelopen. Van modernisme is weinig sprake. Een lezing van Phra Arjan is altijd een monoloog. Natuurlijk mogen er vragen worden gesteld, maar de antwoorden zijn gewoon een herhaling van het voorgaande.

Strikt genomen is de leer zeer dogmatisch, weinig flexibel. Ik begrijp best dat je van Boeddha geen whisky drinkende teenager kan maken die elke zaterdagavond naar de disco gaat. Maar om het luisteren naar popmuziek op een lijn te stellen met moorden, stelen en geweld is toch totaal wereldvreemd.

Op mijn vraag wat er toch niet goed is aan een voortvarend studerende zoon, lief voor zijn ouders, maar die toch naar popmuziek luistert wordt -glimlachend, dat wel- herhaald hoe slecht de wereld buiten de tempel toch is. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de jeugd steeds minder naar de tempel gaat.

Nu moet ik oppassen niet teveel te generaliseren en de wijsneus uit te hangen. Ik ben maar een paar weken monnik en ik kan maar niet de westerse bril afzetten. Menig dienaar Gods in Holland zal een gat in de lucht springen voor de belangstelling die de jongeren nog hebben voor het geloof hier.

Mijn ordinatie is maar een saaie gebeurtenis, vergeleken met die van een Thai. Het halve dorp loopt uit voor een praalwagen waar de aankomende monnik als een zonnekoning wordt bejubeld. Uitnodigingen aan de familie en vrienden worden verstuurd met de mededeling om alle zonden van de nieuwe monnik te vergeven en om samen met de familie het feest te vieren. Van heinde en ver -vergelijkbaar met een bruiloft- stromen ze bijeen met hun goede gaven voor de jonge monnik en voor de tempel.

Het is maatschappelijk absoluut een aanbeveling -al is het maar voor een korte periode- dat een man een monnik is geweest. Zelfs de koning ruilde voor korte tijd zijn paleis voor een monnikcel. De overheid en tal van andere werkgevers geven zelfs drie maanden doorbetaald verlof.

Omdat de hele samenleving zo doordesemd is van het boeddhisme (meer dan negentig procent zegt boeddhist te zijn) en menig gerespecteerd burger zelf een monnik is geweest, kan het instituut zich wentelen in een zalig en kritiekloos bed van verering. Maar waarin tegelijkertijd het gevaar schuilt de snelle ontwikkeling te missen die Thailand de laatste jaren doormaakt.

Voorlopig gaat alles van een leien dakje hier. Er is zelfs een televisiezender waar een wijze monnik urenlange monologen houdt. Zo lang praat Phra Arjan niet met me, het is nu tijd om afscheid te nemen. Weinig subtiel en heel werelds wordt fijntjes gewezen naar de donatiepot. Nu is het mijn beurt om revanchistisch stilzwijgend te glimlachen. Maar ik ben de kwaadste niet en doneer met gepaste overgave. Daarna neem ik afscheid van Vichaai, Surii en Brawat met een gevulde envelop. Ze kunnen dat heel goed voor hun studie gebruiken. Ze hebben me aangenaam, soms zelfs op een geweldige kwajongensachtige wijze, bijgestaan.

Vichaai, die samen met mij monnik werd, was voorheen twaalf jaar novice en heeft nog nooit een vrouw aangeraakt, laat staan gekust. Hij wil later een gezin stichten en is vreselijk nieuwsgierig hoe je een vrouw moet benaderen. Hij ziet in mij een heuse James Bond.

Gedeeltelijk heb ik daar zelf schuld aan door champagne als mijn lievelingsdrank te bestempelen en hem de beste openingszin te leren voor later wanneer hij een vrouw wil aanspreken: “Hou je van juwelen?” Duidelijk is dat ik weer klaar ben voor de prachtig zinderende boze grote mensenwereld. En ik vlieg met een warm hart terug naar Nederland.

Wordt vervolgd….

1 reactie op “De boog kan niet altijd ontspannen zijn: De innerlijke reis (deel 16)”

  1. Tino Kuis zegt op

    John,
    Ik denk dat je het Thaise monnikendom goed hebt beschreven. Arrogant, neerbuigend, opgesloten in zichzelf, ongevoelig voor elke milde kritiek. Ze zouden een voorbeeld moeten nemen aan de Boeddha, die op alle vragen en kritiek inging en die op zijn wandeltochten met iedereen sprak.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website