John Wittenberg geeft een aantal persoonlijke bespiegelingen van zijn reis door Thailand die eerder verschenen zijn in de verhalenbundel ‘De boog kan niet altijd ontspannen zijn’ (2007). Wat voor John begon als een vlucht, weg van pijn en verdriet is gegroeid tot een zoektocht naar zingeving. Het Boeddhisme bleek hierbij een begaanbare weg te zijn. Op Thailandblog verschijnen vanaf nu met enige regelmaat zijn verhalen.

Ho Chi Minh

De geweldig tot de verbeelding sprekende naam Saigon werd alras door de communisten vervangen door het totaal van enig romantiek gespeende Hoi Chi Minh City. Alsof je Coca-Cola vervangt door een Stalin-sapje. Ik ben ervan overtuigd dat het een kwestie van tijd is dat HCM City hetzelfde lot ondergaat als Leningrad.Sommige hotels en restaurants nemen hier alvast een voorschot op of gedenken weemoedig de goede oude tijd met namen als Saigonriver Hotel en New-Saigonbar.

De zoon des huizes, Huy, nodigt me na het diner uit voor een rondrit door de stad op zijn scooter. Ik zit achterop en kijk mijn ogen uit. De dames zitten op de scooter weergaloos elegant, alsof ze piano spelen. Allemaal betoverende tailles, ragfijne voeten in ietwat hoerige slippers en oogstrelend glanzend wapperend ongekruld koolzwart haar. Ze dragen strakke jurkjes met smalle spaghettibandjes over uiterst bevallige zacht- lichtbruine schouders.

Of gekleed in een typische eenkleurige Vietnamese jurk met een broek eronder (geen turkenbroek) en links en rechts een split bijna tot onder hun oksels. Allemaal buitengewoon erotisch en dat allemaal op een scooter! Een voortdurende eindeloze streling voor het oog. De mannen zitten overigens net als Hollanders als hobbezakken.

Ik nodig Huy uit om ergens wat te gaan drinken. Hij spreekt goed Engels en studeert aan een Australische dochteruniversiteit in Saigon (ik neem ook maar alvast een voorschot op de naamswijziging). Als compromis stel ik voor om naar een jazzcafe te gaan en daarna naar een discotheek. Na een buitengewoon swingend jazz uur lees ik overduidelijk de verveling op zijn gezicht en besluit de verveling te ruilen.

Met zijn nu stralende glimlach zit ik al snel in een oorverdovend lawaai. Dan word je alras geconfronteerd met de keiharde realiteit des levens: omringd door allemaal zalig jong spul besef ik ineens de leeftijd te hebben bereikt van hun vader. Manmoedig houd ik stand en huppel wat mee. Ik word vriendelijk in de gaten gehouden door een paar man van de beveiligingsdienst, die zich strategisch opstellen rondom de swingende dansvloer om mij een vrijgeleide te bezorgen naar mijn plaats wanneer ik het dansen voor gezien houd. Dit gepaard met de keiharde muziek maakt pas dat ik me echt oud begin te voelen. Ik word uit mijn lijdensweg gered door het naderende spookuur.

Terwijl de jeugd in Holland omstreeks dit tijdstip nog volop thuis voor de toiletspiegel bezig is zich voor te bereiden op een nachtje disco, sluit om middernacht elke disco zijn poorten in deze bruisende miljoenenstad en gaat een ieder braaf op zijn scooter huiswaarts.

Nog steeds omringd door duizenden scooters rijden we door Saigon in de nacht naar huis. De prachtige jazzklanken hebben het al lang en breed ootmoedig opgegeven, waardoor de discofanfare vrij spel heeft om nog wat na te dreunen in mijn bed. Maar ik ben gezegend met een snelle slaap.

Een efficiënte Hollander in Saigon

Doorgaans laat ik Gods wateren over Gods akkeren vloeien, maar heb ik ineens de behoefte om vandaag Hollands getrouw zeer efficiënt met mijn tijd om te gaan. Deze gedachte is gevoed door het gemis aan echt culturele extasemomenten. Dus moet een dag musea wel genoeg zijn, omdat het merendeel een ratjetoe is van communistische relikwieën.

Aanvankelijk leek het me een zalig idee om een beeldschone Vietnamese met scooter te huren en paradijselijk de hele dag samen piano te spelen, maar de vraag is schijnbaar veel groter dan het aanbod en mijn romantische inslag heeft het noodgedwongen moeten afleggen tegen de praktijk, wat resulteert in een dagcontract met een morsige, pokdalige en naar zweet ruikende ongeletterde chauffeur. Maar ja, wat kan je verwachten voor twintig dollar?

Het eerste museum is het Ho Chi Minh City museum, het voormalig paleis van de Franse gouverneur. De vlag dekt eigenlijk meer dan de lading, want er is niet veel voorhanden binnen. Je struikelt over de bruiden die hier foto’s laten maken. Het geeft mij de gelegenheid om een gevallen roos uit een bruidsboeket op te rapen en aan een fotografe te geven, die totaal verbouwereerd is.

De benedenetage laat wat scherven en lokale insecten zien en de bovenste etage is ingeruimd om het anti-Franse en -Amerikaanse verzet te verheerlijken. En zo hoort het ook. De microfoon van Ho Chi Minh, waar de onafhankelijkheidsverklaring zijn ingang vond, is het pronkstuk. Verder wat vodden, scheergerei en brieven van gevallen, voor vrijheid strijdende martelaars. Een naoorlogse radio en als klap op de vuurpijl een taperecorder uit de jaren zeventig.

Wel interessant zijn oude foto’s uit Saigon. Na een krap half uurtje sta ik weer buiten, en zie ik alweer een paar bruiden pontificaal op het bordes. Geen rozen meer op de grond. Meteen door naar het reünificatiepaleis, vol met jaren ’60 en ’70 kitsch. Gebouwd door Ngo Dinh Diem, de corrupte president van Zuid-Vietnam.

Je loopt door kolossaal gebouwde lege ruimtes, bijna spookachtig. Het is net een oude James Bond film. 007 die in de vertrekken van achter het ijzeren gordijn spioneert. Een studeerkamer, een radiokamer en vergaderruimtes, alles in dezelfde stijl van de jaren ’60 en ’70. Er is geloof ik al een generatie aan het ontstaan die deze stijl gaat verkiezen boven mijn geliefde Louis Seize.

Nu op naar het historisch museum. Mijn chauffeur draagt nog steeds zijn zweet met zich mee en nu kijk ik extra verlangend naar de voortdurende stroom scooters om mij heen, eindeloos toeterend.

In het museum zie ik wat potten en pannen , maar ook prachtige eeuwenoude Boeddha’s, die van dichtbij puntgave replica’s blijken te zijn. Eigenlijk ga je daarvoor niet naar een museum. De suppoosten hebben hier dezelfde berustende blik als elders in de wereld, alleen gooien ze hier zonder gene hun schoenen uit of zoeken een stil plekje om languit op de grond hun gedachtes te ordenen, zullen we maar beleefd zeggen. Ach, wie wil hier iets ontvreemden?

Het schiet al aardig op, binnen een kwartier naar het volgende museum: War Remnantsmuseum. Dit is totaal andere koek. Zijn de andere musea een oase van rust, hier krioelen we als mieren. Veel indrukwekkende foto’s van de wreedheden van de Amerikanen. Vijfenzeventig miljoen liter gif is hier rijkelijk als een goede gave uitgesproeid over dit land, met generaties lang kwellingen van misgeboorten, huidafwijkingen, kankergezwellen en andere morbide vervormingen.

Een expositie van gesneuvelde frontfotografen toont haarzuiver de verschrikkingen van het oorlogsgeweld. En natuurlijk de bekende worldpressfoto van de man met het slaapschot en het met angst wegrennende kindje. Verder foto’s van totaal uitgemoorde dorpjes en een korte reportage van Son Mij, een nederzetting uitgekozen door de Amerikanen om wat oude rekeningen te vereffenen.

Gefrustreerd door de onverzettelijke Vietnamezen en de vele wreed gedode collega’s hebben de Amerikanen in een hysterische vlaag van wraak een totaal dorp met vijfhonderd bewoners vermoord, zonder dat de bewoners een schot hebben gelost.

Foto’s kunnen zo’n geweldige kracht hebben en een enorme onuitwisbare indruk achterlaten. Bestudering van kleine details raakt je kolossaal. Een door leed verscheurde moeder die haar doorzeefde kind levenloos in de armen houdt, een kind van amper tien met een geweer in de aanslag en een moordende emotieloze soldaat . Ik heb even een rustig moment nodig en ik lunch in stilte om mijn hersens te pijnigen waarom de mensen elkaar toch zo onnodig veel pijn kunnen aandoen.

Na de onplezierige lunch wil ik naar de laat 19e-eeuwse Franse, Notre Dame kathedraal. gebouwd uit uitsluitend Franse materialen (inclusief alle bakstenen). Ik brand een kaarsje voor de heilige Anna als ondersteuning voor alle moeders die zoveel leed hebben te dragen vanwege het verlies van hun kinderen. Ik vouw mijn handen en sluit even de ogen, de foto’s nog op mijn netvlies brandend. Afleiding nu en op weg naar China town. Onderwijl ruikt mijn chauffeur weliswaar nog steeds niet naar Chanel 5, maar het begint al aardig te wennen. Heerlijk al die kraampjes met spulletjes om me heen. Ik koop wat roods en onverteerbaar zoets, maar een ander lekkers gaat erin als Gods woord in een ouderling.

Cho Binh Tay was een arme boerenzoon, tot grote rijkdom gekomen met handel en hij heeft aan het eind van de 19e eeuw een grote markthal laten bouwen met honderden kleine winkeltjes. Ze verkopen er van alles, meestal groothandel en doen hun zaken op een luttele twee vierkante meter en wat erbij scharrelend van argeloze passanten. In het centrum van de hal een levensgroot standbeeld van Cho die als een God wordt vereerd met wierrook, bloemen, fruit, voedsel, glazen water en gebeden. In de hoop dat deze aanbidding tot zakelijke voorspoed leidt. Het is als Rockefeller die op zijn oude dag geluksbrengende dollarcenten weggaf aan goedgelovige mensen. Deze verering gaat totaal aan mij voorbij, ik kijk er niet met ontstentenis naar, maar probeer het wel te doorgronden.

Als afsluiting van Chinatown kies ik de Jade Enporor Pagoda. Deze tempel huisvest een beeld van een soort woeste Petrus met een enorme snor, ondersteund door twee even woeste wachters, de één met een grote bijl en de ander met een lantaarn. Hij is de sleutel (de wegbereider) naar de poort van de hemel.

Er is ook een vrouwelijke Boeddha (Quan Yin), altijd in het wit en ik zie haar veel in Vietnam, verder het beeld van de chef van de hel met vele reliëfs over alle kwellingen die hij in petto heeft. Het geheel doet mij buitengewoon rommelig aan, geeft me geen religieuze bekoring, noch inspirerende gedachten. Met zoveel beelden bij elkaar lijkt het meer op een poppenspel dat in beweging komt zodra je een muntje in een gleuf werpt. Maar de gelovige bezoekers zijn net zo ernstig als elders en dus loop ik met respect langs hun heiligheden.

Met volle kracht nu naar het Ho Chi Minh museum. Vitrines vol met zijn wandelstok, zijn jasje, zijn brilletje en wat notitieboekjes. Ondersteund met leuzen als puppet-regime, cruel Americans en imperialist. En zo waar weer dezelfde microfoon waar hij voor het eerst de onafhankelijkheid inblies. Een foto van uncle Ho, zoals hij liefkozend wordt genoemd, toont in zijn jonge jaren een opvallend knappe man, terwijl hij later een benige karakteristieke revolutionaire kop creëert, met een lange witte sik. Ik loop helemaal alleen in dit museum, blijkbaar gaat de verering hier niet zo ver als de uitgestalde waar doet geloven.

Binnen een kwartier op weg naar huis. Mijn nu bijna naar lavendel ruikende chauffeur neemt met een royale glimlach (zijn eerste vandaag) mijn twintig dollar in ontvangst (honderdvijftig dollar is overigens een gemiddeld maandsalaris). Ik geniet van een verfrissende douche(het is de hele dag dertig graden hier) en een heerlijke pot thee. Vanavond een familiediner met een zalige Vietnamese soep en speciaal voor mij friet met een schoenzool als steak en Vietnamese wijn. Een toetje is ongekend hier. Ik kijk nog wat naar de BBC Worldservice. Morgen ga ik buiten Saigon naar de Cao Dai kathedraal en de Cu Chi tunnels. Voordat ik ga slapen, ontdoe ik me weer van mijn efficiency.

Onverzettelijk ondertunneld

Eind jaren ’40 groeven de Vietminh tunnels in Ciu Chi, veertig kilometer ten westen van Saigon tegen de Fransen. In 1965 zijn deze tunnels enorm uitgegraven tot een onderaards complex van tweehonderdvijftig kilometer, kriskras door het gebied. De tunnels zijn niet groter dan tachtig bij tachtig centimeter. Keukens, slaap- en vergaderruimtes, toiletten en zelfs complete operatiekamers met een ingenieus systeem voor luchttoevoer en verschillende vluchtwegen. Soms was het zelfs nodig om wekenlang op de grond te liggen om voldoende zuurstof te krijgen.

De Amerikanen probeerden de Vietminh met huid en haar te verdelgen, maar ze zijn taaier dan de G.I.’s dachten. Zelfs speciaal opgeleide commando’s (tunnelrats) probeerden tevergeefs binnen te dringen, maar vonden op hun weg door de tunnels boobytraps en valkuilen met dodelijke speren. Wanneer je nu in het gebied wandelt, zie je allemaal jonge boompjes als bewijs van de meermalen beproefde Amerikaanse methode om alles met carpetbombing met de grond gelijk te maken.

Je mag nu in een tunnel lopen, aardedonker en piepklein. Nou, ik krijg het al benauwd wanneer ik dit opschrijf. Onvoorstelbaar dat mensen hier wekenlang hebben geleefd. De gids laat alles vol trots zien en doet, in vloeiend Engels, nogal luchtigjes over al het gif dat hier is neergedaald. Volgens hem groeit en bloeit alles als voorheen en is het gif, tegelijkertijd met zijn rancune jegens de vijand, weggespoeld. Op de een of andere manier zijn ze hier veel meer vergevingsgezind dan wij. Ik ben er nog steeds pissig over dat de moffen mijn grootvaders fiets hebben geconfisqueerd.

Het middagprogramma brengt ons naar de Cao Dai kathedraal. Een geloof gesticht in 1926 met de prijzenswaardige gedachte de universele God als samenbindend ideaal te zien. Een fusie tussen Oosterse en Westerse religie. De structuur is erg Rooms (ze hebben een paus en zo), maar het boeddhisme, taoïsme en confucianisme wordt eveneens liefderijk omarmd. Ik heb het idee dat de paar miljoen Vietnamese aanhangers nauwelijks buitenlandse volgelingen kennen.

De kathedraal wordt ondersteund door kitscherige, zuurstokkleurige pilaren in de vorm van draken. Met aan het uiteinde, boven de zetels van de paus en zijn kardinalen een nogal griezelig alziend oog, ietwat verzacht door een wolkenrijke achtergrond. Verder daarboven, keurig op een verticaal rijtje, de gezichten van Boeddha, Confucius, Jezus en een vierde, die zelfs bij navraag aan volgelingen nog steeds een vraagteken is.

Vanuit een zijbalkon aanschouw ik de weinig inspirerende dagelijkse mis. De vrouwen links en mannen rechts op de grond, keurig in een rijtje, reciteren eentonige gezangen en prevelen gebeden, bijgestaan door a-tonale muziekklanken. Verder geen enkele handeling, wel zeer kleurrijke gewaden (rood, geel, groen met hoofddeksel), maar de meeste zijn in het wit.

Na een kwartiertje loop ik teleurgesteld naar buiten en in de entree loop ik zowaar in de vorm van een fresco Victor Hugo tegen het lijf. Zonder meer een groot schrijver, maar ook religieuze aanbidding waard?

Reuze aardig om dit even geproefd te hebben, maar niet meer dan dat. Na nog wat simpele praatjes met volgelingen rijden we terug naar Saigon. Mijn gastheer ziet deze organisatie toch wel geïnfiltreerd door de geheime politie, al is de meeste stoom nu wel van de ketel. Vanavond op antiekstrooptocht.

Wordt vervolgd

3 reacties op “De boog kan niet altijd ontspannen zijn (deel 7)”

  1. theo hua hin zegt op

    Wat een zalige manier van schrijven is dit. Ik kan niet wachten tot het boek verschijnt, werkelijk zalige kost.

  2. Maikel zegt op

    Hartelijke dank voor deze heerlijke stukjes, vol van poëzie, inzicht en humor
    Ik kijk, evenals vele anderen, reikhalzend uit naar uw volgende epistel _/\_

  3. Niek zegt op

    De bekende schrijver Graham Greene, The Quiet American, was een volgeling van de CAO DAI.
    De Amerikanen hadden een apart opgeleide compagnie, die de tunnels ingingen om de Vietcong te bestrijden. Het boek The Tunnelrats beschrijft uitgebreid deze gevaarlijke en riskante manier van strijd voeren tegen de Vietcong. Overigens werd de aanduiding Vietminh gebruikt in de strijd van de Franse kolonisators in Vietnam.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website