Omwille van het simpele feit dat er pas na de Tweede Wereldoorlog formeel een Nederlandse ambassade in Bangkok werd geopend vormden de consulaire diensten meer dan tachtig jaar lang de belangrijkste diplomatieke vertegenwoordiging van het koninkrijk der Nederlanden in Siam en later Thailand. Graag sta ik even stil bij de niet altijd even vlekkeloze geschiedenis van deze diplomatieke instelling in het Land van de Glimlach en de, bij tijd en wijle, behoorlijk kleurrijke Nederlandse consuls in Bangkok.
Nadat Siam zich op 18 april 1855 door het afsluiten van het Bowring Verdrag met de Britten had opengesteld voor economische ontsluiting en vrijhandel duurde het niet lang voor ook de Nederlanders opnieuw belangstelling kregen voor Siam. Op zich was dit niet zo verwonderlijk want dit lag niet alleen in de lijn der verwachtingen maar knoopte ook opnieuw aan bij een lange historische traditie. De Republiek der Verenigde Provinciën was immers, na Portugal de eerste westerse mogendheid waarmee het Siamese hof in het begin van de zeventiende eeuw officiële diplomatieke betrekkingen had aangeknoopt. Betrekkingen, die werden bekroond met een missie die de Siamese vorst Ekathotsarot in 1608 naar de stadhouder, prins Maurits zond. De eerste in zijn soort in de Siamese geschiedenis. Meer dan anderhalve eeuw lang was er sprake van intense contacten tussen beide naties maar na de val van Ayutthaya in 1767 en het bankroet van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) in 1799 waren deze echter volledig verbroken.
In december 1860 werd, na bijna twee jaar van voorafgaand bilateraal overleg, het Verdrag van Vriendschap, Koophandel en Zeevaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Siam afgesloten. In dit verdrag erkende Nederland formeel de soevereiniteit van Siam. In ruil hiervoor werd aan Nederland het recht verleend een eigen permanente diplomatieke vertegenwoordiging in de vorm van een consulaat te openen in Bangkok. Nederlandse staatsburgers die in Bangkok verbleven of op doorreis waren vielen voortaan onder de jurisdictie van dit consulaat. Siam verleende op deze wijze officieel extraterritorialiteit aan de Nederlanders. Zij mochten dus hun eigen landgenoten berechten voor feiten die waren gepleegd op Siamees grondgebied of in de Siamese territoriale wateren. Nederlanders verwierven door het verdrag bovendien het recht vrijhandel te drijven en zich te vestigen in Bangkok en omgeving. De Nederlandse consul werd gemachtigd paspoorten uit te reiken aan Nederlanders waarmee ze vrij in het binnenland konden reizen. De in- en uitvoertaksen werden vastgelegd en konden slechts éénmaal worden geheven. En Nederlandse handelaren kregen het recht om met individuele Siamezen zaken te doen zonder bemiddeling van derden.
Alhoewel er op dat ogenblik nauwelijks Nederlandse zakenlui of bedrijven in Siam actief waren bleek de oprichting van een Nederlands consulaat nuttig te zijn, vooral dan als aanspreek- en referentiepunt voor de Nederlandse bedrijven in Nederlands – Indië en Maleisië die mogelijk geïnteresseerd waren in het verkennen dan wel ontsluiten van de Siamese markt. Deze link met de commercie werd al meteen duidelijk met de aanstelling van de Noord-Duitse koopman Paul Johann Martin Pickenpack tot eerste en overigens onbezoldigde consul van Nederland in Siam. Samen met zijn broer Vincent was hij, ondanks zijn jonge leeftijd, één van de senior zakenmannen in Bangkok. Op 1 januari 1858 had hij samen met zijn handelspartner Theodor Thiess de eerste Duitse firma in Siam opgericht. Maar de familie Pickenpack had daarvoor al een klein maar fijn zakenimperium uitgebouwd op het Maleisische eiland Penang waar, toeval of niet, ook een aantal Nederlandse bedrijven actief waren. Paul en Vincent waren niet alleen mede-eigenaars van de American Steam Rice Mill, de grootste buitenlandse rijstfabriek in Bangkok maar ontplooiden ook heel wat activiteiten in het bank- en verzekeringswezen en als scheepsmakelaars. Op een bepaald ogenblik begonnen zij zelfs met door hen ingehuurde Duitse ingenieurs constructiewerken uit te voeren voor de Siamese regering. Ook op diplomatiek vlak bleek Paul Pickenpack een duivel-doet- al. Hij vertegenwoordigde immers niet alleen Nederland maar ook de Duitse Hanzesteden en Zweden en Noorwegen.
Zijn belangrijkste diplomatieke verwezenlijking was wellicht het voorbereiden van de historische reis die de kersverse en nog minderjarige Siamese koning Chulalongkorn naar Nederlands-Indië maakte. Historisch, want het was de eerste grootschalige buitenlandse reis van een Siamese vorst ooit. De jonge koning, die gefascineerd was door de westerse wereld, was initieel van plan om naar Europa te zeilen maar Si Suriyawongse, de toenmalige regent van Siam, vond dat net iets te risicovol voor zijn pupil. Ergens midden 1870 maakten de hofkringen aan Paul Pickenpack duidelijk dat de koning, naast een bezoek aan het onder Brits bestuur staande Singapore, graag ook Nederlands-Indië zou aandoen. Pickenpack nam stante pede contact op met het gouvernement in Batavia dat meteen door een lichte paniek bevangen raakte. Niet alleen wisten de Hoge Heren in Batavia niet goed hoe ze deze vorst protocollair moesten ontvangen, maar de schrik sloeg hen ook om het zuinige hart toen Pickenpack deed uitschijnen dat Chulalongkorn mogelijk vergezeld zou zijn door een gevolg dat uit een duizendtal personen zou bestaan… Wie zou dat betalen? In februari 1871 kreeg de gouverneur-generaal van de minister van Koloniën groen licht en de opdracht om de vorst in overeenstemming met zijn rang te ontvangen en daarvoor de onvermijdelijke uitgaven te doen. Inderhaast werd met de voorbereidingen begonnen want het was volgens de Nederlandse regering een uitgelezen kans om aan te tonen dat zij er alles aan wilden doen om enerzijds het fragiele machtsevenwicht in de regio te handhaven en anderzijds haar handelsbelangen wilde verstevigen. Een paar maanden later was het zover en kon Paul Pickenpack de koning begeleiden op zijn trip naar Batavia. De Nederlandse consul bleef echter niet bij hem maar keerde vrijwel meteen na de aankomst van de Siamese delegatie in Nederlands-Indië terug naar Bangkok.
De handel en wandel van de eerste Nederlandse consul was echter niet onbesproken en hij botste enkele keren flink met de Siamese autoriteiten. Zo werd Pickenpack een paar maal beschuldigd van belangenvermenging. Maar ook de ‘losse’ levenswandel van de broers Pickenpack zorgde blijkbaar voor problemen getuige een aantal klachten die in ’s- Gravenhage aankwamen. Het ging er in die beginjaren trouwens nogal informeel aan toe in de consulaire dienst waarbij Vincent met de regelmaat van een klok zijn broer verving wanneer die op zakenreis was. Toen Paul in 1871 besloot terug te keren naar Europa verving Vincent hem – ondanks de bezwaren die waren geuit door de Siamese regering – tot het voorjaar van 1875 als waarnemend consul.
In de 15 jaar dat de gebroeders Pickenpack de Nederlandse – en natuurlijk ook hun eigen – belangen behartigden was het consulaat altijd gevestigd geweest in de bedrijfsgebouwen van firma Thiess & Pickenpack en later in die van Paul Pickenpack’s bedrijf. De nieuwe Nederlandse consul Willem Hendrik Senn van Basel, was blijkbaar beste maatjes met de Pickenpacks. Hij liet niet alleen het consulaat rustig voortbestaan in het bedrijfsgebouw van Paul Pickenpack, maar hij nam bovendien zijn intrek in diens woning, bij “gebrek aan een passende accommodatie” in Bangkok….
Senn van Basel was 34 jaar oud toen hij, op aandringen van de toenmalige Minister van Koloniën, Mr. W. baron van Goltstein, bij koninklijk besluit van 18 februari 1875 werd aangesteld tot bezoldigd consul van het koninkrijk der Nederlanden in Bangkok. Hij had alles om het te maken in ‘den Oost’. Huybert Senn van Basel, zijn overgrootvader, was hoofdkoopman van de VOC geweest, Ontvanger-Generaal van ’s konings Financiën en Domeinen in Nederlands-Indië, lid van de Raad van Indië en president-schepen van Batavia. Zijn oom, baron Jean Chrétien Baud was niet alleen een gewezen Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië maar onder meer ook oud-minister van Marine en Koloniën geweest. Zelf was hij een gewezen hogere ambtenaar in Nederlands-Indie en sprak hij Maleisisch En toch werd hem nog geen twee jaar na zijn aanstelling in Bangkok, eervol ontslag verleend en verdween hij met stille trom uit de consulaire dienst én uit Siam… Wat was de reden voor deze wel erg korte carrière?
Senn van Basel was na een bewogen zeereis op 24 mei 1875 in Bangkok aangekomen en had op 5 juni zijn geloofsbrieven overhandigd aan koning Chulalongkorn. Net zoals dit bij zijn voorgangers, de Hamburgse broers Pickenpack was gebeurd, werd hij al een paar maanden later ervan beschuldigd aan zelfverrijking te hebben gedaan en zou hij hebben gesjoemeld met het verstrekken van bewijzen van Nederlanderschap aan personen die daar geen recht op hadden. Concreet draaide heel de zaak rond de Chinese handelaren uit Nederlands-Indië en de Siamezen die door deze laatsten als bemiddelaars en onderhandelaars werden gebruikt. Deze Siamezen wilden maar al te graag ook een erkenning als Nederlandse onderdanen omdat ze op deze wijze meenden te kunnen ontsnappen aan de hoge Siamese belastingen en net als de Nederlanders over handelsprivileges te beschikken. Senn van Basel zou van een aantal onder hen geschenken hebben aangenomen en geld te leen hebben gevraagd. Ik laat in het midden of dit ook écht het geval was maar het valt wel op dat na de aankomst van Senn van Basel het aantal Chinezen dat Nederlandse protectie genoot plots spectaculair toenam van 15 naar 174…
Het was dan ook niet écht verwonderlijk dat hoge Siamese regeringsambtenaren de nodige vraagtekens begonnen te plaatsen bij al deze Chinezen waarbij plots ‘Neerlandsch bloed door d’ad’ren vloeit….’ Mogelijk werd de consul -net zoals de Pickenpacks- het slachtoffer van allerlei gekonkel of van Siamese intriges maar de hem ten laste gelegde feiten wogen blijkbaar wel zwaar genoeg voor de Nederlandse regering om een officieel onderzoek in te stellen naar mogelijke wanpraktijken of misbruiken. Dit resulteerde in het voorjaar van 1877 tot een verstrenging van de modaliteiten. Voortaan dienden alle Chinese handelaars die zich beriepen op de protectie door het consulaat en die zaken wilden doen in Siam, te bewijzen dat ze in Nederlands – Indië waren geboren. Bovendien moesten ze er aantoonbaar, minsten zes jaar lang en zonder onderbreking, hebben verbleven. Deze bijzondere regeling werd in mei 1877 van kracht en zou tot 1903 gehandhaafd blijven.
Ondanks deze verstrenging bleek Senn van Basel’s positie in Bangkok onhoudbaar te zijn geworden. Hij had zich erg onpopulair gemaakt en in augustus 1877 vroeg en bekwam hij eervol ontslag. Wellicht was dit het gevolg van een gentlemen’s agreement waarbij niemand gezichtsverlies leed. Kort na zijn ontslag keerde Senn van Basel terug naar Nederlands -Indië waar hij zijn herinneringen aan het exotische en verlokkelijke Siam op papier begon te zetten. Deze nog steeds lezenswaardige Schetsen uit Siam verschenen als feuilleton in De Indische Gids – Staat- & Letterkundig Tijdschrift dat vanaf 1879 in Amsterdam onder eindredactie van G. Van Kesteren van de persen rolde. Senn van Basels pennenvruchten bleken zo populair dat ze al in 1880 werden gebundeld tot een boekje van 122 bladzijden met dezelfde titel dat werd gedrukt bij en uitgegeven werd door J.H. de Bussy in Amsterdam.
Het schielijke vertrek van Senn van Basel leidde opnieuw tot een diplomatiek vacuum. Blijkbaar kon men in Nederland niet meteen een nieuwe consul uit de poldergrond verkassen naar het Verre Oosten en werd het Nederlandse consulaat – tijdelijk – overgenomen door de Amerikaanse consul, de gewezen oorlogscorrespondent en auteur David Banks Sickels en zijn vice-consul J.W. Torrey. Deze laatste raakte echter ook al snel in conflict met de Chinese handelaars die onder de vleugels van het Nederlandse consulaat opereerden. In het begin van maart 1878 spuwde hij zijn gal over deze situatie in een scherpe brief aan de Nederlandse consul in Singapore, de Britse handelaar William Henry Macleod Read. Hij zou niet lang meer moeten klagen want hij wist blijkbaar niet dat een paar weken eerder, met een K.B. van 2 februari 1878, nr. 22 J. Salmon, tot consul der Nederlanden te Bangkok was benoemd.
Deze oud-marineofficier en gewezen consul in Aden wou klaarblijkelijk niet onvoorbereid aan zijn nieuwe opdracht beginnen. Voor in Bangkok aan te landen maakte hij eerst een tussenstop in Batavia waar hij niet alleen de tijd nam om een koffer met nagelaten documenten van Senn van Basel grondig te bestuderen maar ook vergaderde met de Kamer van Koophandel in Batavia en de Semarang Trade Association. Uit deze verkennende gesprekken leerde hij vooral dat er nauwelijks Nederlanders handeldreven in Siam maar dat het vooral Chinezen – voor een groot deel afkomstig uit de grote Chinese gemeenschap in Semarang – waren die zich hiermee bezighielden. Net als zijn voorganger kreeg hij na zijn aankomst in, Bangkok al snel te maken met de behartiging van de belangen van de in Siam gevestigde Nederlands-Chinese onderdanen. De migratie van etnische Chinezen naar Siam nam in die periode een hoge vlucht en had, zoals we eerder zagen tot restricties geleid. Om deze te omzeilen volgden een aantal van deze Chinezen een parcours dat hen eerst naar Nederlands-Indië leidde om dan van daaruit naar Siam te trekken. In die periode nam het aantal misdaden gepleegd door deze Chinezen en hun Siamese handlangers dermate toe, dat J. Salmon zich genoodzaakt zag, met toestemming van de Siamese en Nederlandse regering een zogenaamde ‘Chinezenraad’ in te stellen. Dit was een adviserend college van vier etnische Chinezen, dat toezicht uitoefenende op de handelingen en verrichtingen van de Chinezen, die bij het consulaat als Nederlands onderdaan stonden ingeschreven. Toch had de oprichting hiervan weinig resultaat, daar de ‘Captain’, een etnische Chinese handelaar uit Java, alle macht aan zich onttrok.
Tussen juli 1878 en december van datzelfde jaar moest Salmon optreden in 81 zaken waar deze Chinezen bij betrokken waren. In de eerste twee maanden van 1879 alleen vermeldde de consul in een verslag niet minder dan 31 van dergelijke strafzaken… De consul gaf in zijn briefwisseling aan dat deze zaken buitenproportioneel veel van de kostbare tijd in beslag namen. Bijna onvermijdelijk begonnen de werkdruk en het klimaat hun tol te eisen. Het begint een beetje op een afgezaagd deuntje te lijken maar het werd blijkbaar ook allemaal te veel voor deze Nederlandse consul. In oktober 1879 vroeg hij – overigens tevergeefs – toestemming voor een recuperatieverlof in China. Twee jaar na zijn aanstelling, in februari 1880 om precies te zijn, moest J. Salmon wegens een ernstige zenuwinzinking Bangkok verlaten. Blijkbaar creëerde dit weer een problemen want men had in Den Haag opnieuw niet een, twee, drie een vervanger klaar. Pas ruim vier maanden later, op 12 juni 1880 werd de Zeeuw Pieter Simon Hamel als waarnemend-consul bij Koninklijk Besluit nr. 18 benoemd. Een jaar later werd hij formeel, bij Koninklijk Besluit van 16 mei 1881, Nr. 25 benoemd tot consul-generaal der Nederlanden te Bangkok. Bij datzelfde Koninklijk Besluit werd de onfortuinlijke J. Salmon eervol uit de dienst ontslagen.
Hamel, een gewezen onderwijzer uit Breskens was consul-generaal in Elmina aan de Afrikaanse Goudkust – nu Ghana – geweest waar hij een tijdlang probeerde Afrikaanse huurlingen te ronselen om dienst te nemen in het K.N.I.L. of als arbeiders in te zetten op de plantages in Suriname. Omdat de Britten deze ‘negerwerving’ als een verkapte vorm van slavernij zagen, moest Hamel zijn actieterrein verleggen naar Ivoorkust en Liberia maar hij kende nergens succes. Hij kwam in het begin van oktober 1880 in Bangkok aan en maakte meteen in een brief aan de minister van Buitenlandse Zaken zijn voornemen bekend om orde op zaken te stellen: “Voor zover ik heb kunnen vaststellen heeft het prestige van het consulaat schade opgelopen door misbruiken die meestal juridisch van aard waren. Ik zal alles in het werk stellen om dit recht te trekken, maar ik dien behoedzaam op te treden….’ Hij stelde meteen voor om de ‘Chinezenraad’ te ontbinden. Er verbleven, naar zijn informatie, naast hemzelf slechts twee andere Rijksnederlanders in Bangkok. Verder telde hij 212 Nederlands-Chinese handelaars onder protectie van het consulaat met 250 assistenten en 265 Maleiers die ook mochten rekenen op de consulaire dienstverlening. Over hen schreef hij dat er nauwelijks een dag voorbijging of er was sprake van problemen tussen hen en Siamezen. Voor elke zaak, hoe onnozel ook, werd de consul op de hoogte gebracht. Dit leidde dan weer tot lang uitgesponnen onderzoeken en een uitvoerige briefwisseling in het Engels, Siamees of Maleisisch wat de werklast in zijn ogen onnodig vergrootte. Bovendien was hij door de hoge graad van corruptie in het land verplicht om zich met grote regelmaat rechtstreeks tot de Siamese regering of de koning te wenden… Hij besloot de spanningen met de Siamese autoriteiten te milderen en de consulaire lasten te verlagen door het aantal Chinese handelaren onder bescherming van het consulaat drastisch in te perken van 212 naar 112.
De energieke Hamel had duidelijk niet stilgezeten en al eind november 1880 bij de Minister van Buitenlandse Zaken te ‘s-Gravenhage een memorandum ingediend met het voorstel om het consulaat te verheffen tot consulaat-generaal. Niet, zoals hij in zijn begeleidende brief d.d. 23 november 1880 verduidelijkte, uit persoonlijke ambitie, maar omdat in vroeger jaren de meeste Europese regeringen door handeldrijvende consuls vertegenwoordigd waren geweest en de titel consul daardoor in het oog der Siamese autoriteiten het denkbeeld “missus” geheel en al uitsloot en dat dit karakter alleen aan consuls-generaal en gelijkgestelde hogere diplomatieke ambtenaren werd toegekend. Het had met andere woorden vooral met status en opwaardering te maken. Twee zaken waar koning Chulalongkorn en zijn entourage erg gevoelig voor bleken te zijn. Dit was dan ook de reden waarom de voornaamste westerse consulaten, zoals het Franse, Engelse en Amerikaanse, in dezelfde periode opgewaardeerd werden tot consulaten-generaal. Ten gevolge hiervan werd in juli 1881 ook het Nederlandse consulaat in Bangkok verheven tot consulaat-generaal. Deze demarche was niet zonder betekenis want ze bevestigde het toenemende belang dat de Nederlandse staat en het Nederlandse bedrijfsleven begonnen te hechten aan de economische meerwaarde die Zuidoost Azië kon bieden. Siam werd meer en meer gezien als een afzet- en doorvoergebied voor goederen uit Nederlands-Indië. De rechtstreekse handel tussen Nederland en Siam mocht dan nog vrijwel onbestaande zijn, maar dat was niet langer het geval voor de handelsbetrekkingen tussen Nederlands-Indië en Siam. Hamel had becijferd dat de export van Bangkok naar Batavia in 1880 goed was geweest voor een omzetcijfer van 1.500.000 dollar, terwijl de import een waarde van 60.000 dollar had gehad. 72 Nederlandse schepen hadden dat jaar zeil gezet naar Bangkok, terwijl 102 schepen vanuit Bangkok koers hadden gezet naar Batavia…
Dit toenemende belang manifesteerde zich ook in de sterk uitgebreide bezetting van de Nederlandse consulaire diensten. Tegen het najaar van 1881 bestond de staf van de Nederlandse diplomatieke missie in Bangkok naast de consul -generaal uit een speciale tolk die tegelijkertijd ook secretaris was, een eerste tolk met een aan hem ondergeschikte klerk, een tweede tolk en een deurwaarder. Deze laatste werd op zijn beurt geassisteerd door een politieagent en een gevangenenbewaker.
Omstreeks 1883 was er echter ook sprake van het consulaat-generaal te Bangkok en het consulaat te Singapore onder één noemer samen te brengen. Men wilde de consulaire diensten in Azië immers efficiënter en vooral kostenbesparender maken. Bijgevolg stelde men voor in Bangkok een vice -consul aan te stellen en in Singapore een consul-generaal, die zo nu en dan op inspectie naar Bangkok zou gaan. Dit voorstel werd gedaan om tweeërlei redenen: Ten eerste omdat het aantal Chinese en Maleise onderdanen, dat onder bescherming stond van het consulaat-generaal, sterk achteruit begon te lopen, evenals het aantal Nederlands-Indische onderdanen, dat zich voorgoed vestigde in Siam. Ten tweede omdat het tropische klimaat van Siam duidelijk een afmattende invloed had op Europeanen. De meeste Nederlandse vertegenwoordigers moesten immers om gezondheidsredenen Bangkok verlaten.
Begin juni 1887 vertrok de aan hevige koortsaanvallen lijdende Hamel terug naar Nederland. Over het merkwaardige leven van deze Zeeuw verscheen in 2014 het boek ‘Tropenjaren. In het spoor van P.S. Hamel, consul-generaal in Afrika en Azië’ van de hand van zijn afstammeling, de journalist Hans Walraven. In diezelfde junimaand van 1887 verscheen een memorandum van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken waarin de vraag werd gesteld of de hoge kosten voor het openhouden van het Nederlandse consulaat – generaal in Bangkok – zo’n 17.000 gulden per jaar – nog opwogen tegen de – tegenvallende – baten…. Misschien was dit wel de reden waarom er opnieuw een diplomatiek vacuüm ontstond want als waarnemend consul-generaal trad de Franse consul-generaal, Camille Le Jumeau, graaf de Kergaradec op tot de vacature voor een nieuwe Nederlandse consul-generaal was ingevuld. Deze Bretoense marineofficier was eerder de Franse consul in Hanoi geweest. Hij vroeg geen vergoeding voor zijn prestaties aan de Nederlandse regering en uit de nog bewaard gebleven briefwisseling bleek dat hij van mening was dat de Nederlandse vertegenwoordiging in Bangkok niet opgeheven mocht worden en dat de kosten ervan gedekt moesten worden door de inkomsten. Hij drong er dan ook op aan dat zijn opvolger de tering naar de nering zou zetten.
Over deze blogger
Lees hier de laatste artikelen
- Bezienswaardigheden3 september 2024Het dak van Thailand – Doi Inthanon
- Achtergrond21 augustus 2024Thailand… om dichterlijk van te worden…
- Cultuur30 juli 2024Westerse schrijvers in Bangkok: Joseph Conrad
- Achtergrond28 juli 2024Westerse schrijvers in Bangkok: Ian Fleming (en ook een beetje James Bond)
Prachtig verhaal-moest ik filmregiseur zijn ,het verfilmen waard.Spannend en goed geschreven.