Ik bevond me op het terras van een eenvoudig guesthouse in Chiang Mai, dat juist op dat uur door een zachte loomheid werd omgeven. De avond hing boven de stad, alsof zij zich had neergelegd bij het eigen verdwijnen. Mijn koffie stond, lauw en net iets te zoet, geduldig te wachten op een aandacht die haar al lang was ontsnapt.

Plots verscheen er naast mij een jongeman die een indrukwekkend gehavende rugzak naast zich neerzette, zoals men een oude vriend neerzet na een lange, moeizame tocht. Hij had de vermoeide, doch tevreden uitdrukking van iemand die zojuist een verbeten strijd tegen het openbaar vervoer had geleverd en deze glansrijk had gewonnen. Zonder enige twijfel bestelde hij een ijskoffie, een drank waarvan de ijsklontjes zachtjes rinkelend aankondigden dat zijn dagtaak er voorlopig op zat.

„Je reist?”, vroeg ik, hoewel dit even duidelijk was als het feit dat wij ons in Thailand bevonden.

Hij lachte kort, de vrolijke lach van iemand die begrijpt dat het overduidelijke soms als introductie moet dienen voor het wezenlijke gesprek. „Al een maand of drie”, antwoordde hij luchtig, alsof het om een wandeling in het Vondelpark ging. „Door Zuidoost-Azië.”

Hij leunde achterover met die gemakzuchtige rust welke voortkomt uit de wetenschap dat de wereld zich toch wel om hem zou bekommeren en streek met zijn hand door het zongebleekte haar dat zich reeds maanden aan iedere poging tot orde moest hebben onttrokken. Op zijn arm vertoonde zich bovendien een tatoeage, half genezen, ongetwijfeld gezet in een obscure zijstraat van Bangkok. Wat het precies moest voorstellen? Een olifant, een Boeddha of wellicht iets wat beide moest verenigen, liet zich moeilijk onderscheiden in het schemerige licht van de vallende avond.

„Waarom Thailand?”, vroeg ik vervolgens, niet omdat ik nieuwsgierig was naar zijn redenen, maar omdat zulke vragen vaak antwoorden opleveren die men zelf niet had kunnen bedenken.

Hij haalde schouderophalend zijn handen uit elkaar. „Waarom niet? Goedkoop, prachtig, makkelijk reizen. Vooral Noord-Thailand spreekt me aan. Minder toeristisch, meer avontuur.”

„Avontuur?”, vroeg ik, alsof ik het woord voor het eerst hoorde.

Hij lachte opnieuw, ditmaal breder en nam bedachtzaam een slok koffie, alsof die zijn herinnering verfriste. „Gisteren nog trok ik door de jungle, doorwaadde rivieren en kwam uit bij een dorp waarvan het bestaan van wifi vermoedelijk nog als een sprookje wordt beschouwd.” Hij wreef even over zijn been, alsof hij de spierpijn herbeleefde. „Je slaapt in een houten hutje, eet wat de dorpelingen zelf eten, en hoort verhalen die in geen enkele reisgids vermeld staan.”

Ik knikte. Er lag een onweerlegbare charme in het simpele en onbekende, een roep waaraan elke reiziger vroeg of laat gehoor moest geven.

„En Chiang Mai?”, vervolgde ik. „Waarom blijf je hier hangen?”

Hij leunde tevreden achterover, keek naar boven alsof het antwoord tussen de sterren hing. „De sfeer, denk ik. Je ontmoet overal gelijkgestemden, in hostels en cafés. Gisteren zat ik nog in een tempel bij een meditatiecursus en enkele uren later zat ik met een groepje backpackers op een nachtmarkt Khao Soi te eten. Het is hier gewoon… makkelijk. Je komt aan, blijft langer dan gepland en merkt dan ineens dat het als thuis voelt.”

Ik glimlachte, omdat hij gelijk had. Chiang Mai was zo’n plek waar de dagen zich uitrekken tot weken, zonder dat iemand het merkte of er bezwaar tegen maakte.

We dronken zwijgend onze koffie terwijl het avondlicht langzaam donkerder oranje kleurde en in de verte het monotone gezang van monniken klonk. Mijn jonge tafelgenoot keek ernaar alsof hij deze herinnering zorgvuldig wilde opbergen, om haar later thuis in een kil Nederland te kunnen openen en zich opnieuw aan haar warmte te kunnen laven.

Plotseling keek hij mij nieuwsgierig aan en vroeg: „En jij? Waarom ben jij eigenlijk hier?”

Ik zweeg even, keek naar de stad, waar één voor één de lantaarns tot leven kwamen. Antwoordde toen, met de verwondering van iemand die zichzelf pas op dat moment begrijpt: „Om precies hetzelfde als jij. Alleen had ik dat pas door toen ik hier al was…”

Over deze blogger

Farang Kee Nok
Farang Kee Nok
Mijn leeftijd valt officieel onder de categorie ‘bejaard’. Ik woon al 28 jaar in Thailand – probeer dat maar eens na te doen. Nederland was ooit het paradijs, maar het raakte in verval. Dus ging ik op zoek naar een nieuw paradijs en vond Siam. Of was het andersom en vond Siam mij? Hoe dan ook, we waren elkaar goed gezind.

De ICT zorgde voor een regelmatig inkomen, iets wat jullie ‘werk’ noemen, maar voor mij was het vooral een tijdverdrijf. Schrijven, dat is de echte hobby. Voor Thailandblog pak ik die oude liefde weer op, want na 15 jaar zwoegen verdienen jullie wel wat leesvoer.

Ik begon op Phuket, verhuisde naar Ubon Ratchathani, en na een tussenstop in Pattaya woon ik nu ergens in het noorden, midden in de natuur. Rust roest niet, zeg ik altijd, en dat blijkt te kloppen. Hier, omgeven door het groen, lijkt de tijd stil te staan, maar dat doet het leven gelukkig niet.

Eten, vooral veel – dat is mijn passie. En wat maakt een avond compleet? Een goed glas whisky en een sigaar. Dan heb je het wel zo’n beetje, vind ik. Proost!

Foto’s, daar doe ik niet aan. Ik sta er altijd lelijk op, terwijl ik toch weet dat Brad Pitt erbij verbleekt. Het zal wel aan de fotograaf liggen, denk ik dan maar.

1 reactie op “‘Een ontmoeting in Chiang Mai die langer blijft hangen’”

  1. Marcel zegt op

    Ik ben altijd plezierig verrast met dit soort verhalen , reizen is het mooiste wat er bestaat…en Chiang Mai heeft bij mij ook een speciaal plekje…ondanks die Smog


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website