De Indiërs op het strand van Pattaya

Let op: weer een wat langere vertelling! Maar ze waren wel eens langer, dus….
De ene blogganger hier veracht Pattaya hartgrondig en zweert ongevraagd eeuwige trouw aan het desolate plattelandsleven ergens vredig weg vegeterend, midden in een bananenplantage of op een kokosnotenboerderij, diep verborgen in de achtergebleven Isaan of het alom aanbeden Chiang Mai.
Een andere en meer mondige TB afdeling zwelgt daarentegen dagelijks in de vele geneugten die het Sodom en Gomorra van Thailand herbergt en noemt voor het gemak dan ook alleen maar de vele voortreffelijke en unieke voorzieningen die ook legaal zijn voor het -18 publiek, zoals mooie shopping malls en een ongerept tropisch strandlandschap. Catastrofale milieu toestanden zijn in die optiek niet meer dan vanzelfsprekende bijkomstigheden, net als de geile dronkaards die de straten onveilig maken en de miljoenen (potus quote) aan drugsverslaafde prostituees van beide geslachten en alle tussenvormen. Die dragen toch alleen maar bij aan de keurige kanalisering van de door (bijna) uitgeroeide hormonen gecreëerde driften onder de doorgaans bejaarde expats op hun laatste benen?
Die dan wel weer veracht worden door de plattelands-aficionados vanwege hun smakeloze outfits, hangende buiken en andere uiterlijke tekortkomingen. Hun voorkeur voor de jonge vrouw draagt ook niet bij aan hun populariteit hier of zelfs maar acceptatie. ‘Nee, ik heb een Thaise vrouw die even oud is als ik’. Proficiat daarmee.
Kortom, een oord der controverse. Maar het levert wel zalig leesvoer op voor de naar sensatie hongerende meningloze meerderheid en natuurlijk een heerlijk slagveld voor de strijdlustige pensionado’s die zich op hun oude dag nog wel eens mano a mano willen meten met hun eveneens post-actieve lotgenoten uit ‘dat andere kamp’. Ik heb hier zelf eens de schriftelijke ‘uitnodiging’ ontvangen om in Udon Thani voor Central Plaza een vuistgevecht zonder spelregels (en dus op leven en dood) te houden met als twistpunt de lengte van mijn publicaties hier. Niet de inhoud, maar de lengte dus. Gelukkig is de betreffende vechtersbaas in spe voor zijn eigen bestwil door de redactie verzocht om zijn vechtlustige heil elders te gaan zoeken, anders had ik hier nu niet gezeten om mijn duimen voor de talloze TB-lezers blauw te typen op mijn Samsungetje.
Misschien spoort hij mij nog eens ooit op in Udon of Kerkrade en laat mij uiteindelijk toch boeten voor mijn langdradigheid. Wat voor een enkeling hier een zegening zal zijn, maar voor mijn vele fans een aderlating van jewelste.
Onderstaande anekdote schept echter eerder verbondenheid, ja zelfs verbroedering. Omdat het aangesneden onderwerp verenigt, brillenglazen terug kleurt naar helder, pigmentloos transparant en neuzen dezelfde kant op richt.
Want over dit beladen thema kan iedereen het roerend eens zijn:
Wat moeten die vermaledijde Indiërs allemaal met hun tentjes op onze stranden?
Het was tegen zonsondergang toen ik een paar maanden geleden vanuit mijn budgethotelletje na een korte wandeling aankwam op het strand van Pattaya. De lucht was weer eens een keertje oranje en de zee ruiste er tot vervelens toe zachtjes op los. Tot mijn verbazing zag ik dat er overal Decathlon-achtige tentjes in het zand stonden, honderden, het leek wel een Limburgse 1-sterren camping voor het onbemiddelde volk van onze armzaligste provincie, op de voet gevolgd door Groningen.
Grote gezinnen van overwegend mannen zaten met zijn allen op handgeweven kleedjes, kinderen (doorgaans jongetjes) bouwden met blote handen en knietjes krakkemikkige zandkastelen naar het voorbeeld van de Taj Mahal en dat alles terwijl de geur van curry en gegrilde vis weldadig in de lucht hing. Waar waren hun vrouwen?
Het was niettemin druk, maar op een rustige manier — een ontspannen chaos, zoals alleen de stranden van Pattaya die kan bieden.
Ik liep licht verward, maar keurig geschoren langs de rand van het kampement, zoekend naar iets, zonder te weten wat. Mijn notitieboekje (de notes-app van mijn Samsung) zat in mijn broekzak, wachtend op om het even welke inspiratie, maar de woorden kwamen niet meer; ik leed onder een writersblock van jewelste. Alles voelde vastgeroest, ergens diep van binnen opgesloten in mijn ziel.
Bij de aanblik van al die Indiërs dacht ik aan de mooie tijden op de Rijn, de lange tochten langs metropolen als Mainz, Koblenz en Rüdesheim met zijn fameuze Drosselgasse, een steile steeg van wel 100 meter lang, met vele cafés en souvenirwinkeltjes. Maar vooral herinnerde ik mij de vele fijne crew-members uit alle windstreken, die ik daar had leren kennen. Een hoofdrol in mijn terugblik was weggelegd voor Vijay, onze kalende, mollige kok uit Mumbai, die altijd zo liefdevol om mijn hals vloog als we ‘zijn’ drijvende keuken weer een keer inwandelden. En de tien omhelzingen als we na een paar dagen ruim sop weer richting Kerkrade kruisten vol van mooie gebeurtenissen en een nog vollere buik door de vele culinaire uitdagingen van de cruise.

En toen zag ik hem.
Hij stond voor een klein kookstel, zijn handen in beweging, als een dans. De manier waarop hij het eten omdraaide in de wok, de aandacht die hij eraan schonk — het was het oude ritme dat ik me nog goed herinnerde van onze gezamenlijke nautische avonturen. Zijn witte doek hing over zijn schouder, zijn mouwen waren opgerold, net zoals vroeger op het schip.
“Vijay?” vroeg ik, mijn stem zacht.
Hij keek op. Zijn blik zocht de mijne en het duurde even voordat hij me herkende. Toen brak er een brede glimlach door, precies zoals ik hem me herinnerde.
“Rick sir…”
Maar laten we eerlijk zijn: hoe microscopisch klein was de kans op deze ontmoeting geweest? Nihil toch? Zoiets verzin je in je wildste fantasieën niet. Het moest een anekdotische vorm van karma geweest zijn om een christen en een Hindoestaan in een zo puur Boeddhistische omgeving na jaren van scheiding weer samen te brengen onder de inmiddels wegkwijnende zon van Pattaya. Maar ik beklaagde me niet en was gewoonweg dolblij.
We omhelsden elkaar, zoals we dat altijd hadden gedaan — stevig, lang, met de vertrouwdheid van oude vrienden die elkaar niets hoeven uit te leggen. Het was als de vele keren dat we afscheid hadden genomen aan boord van de cruise, met natte ogen en een gevoel van verlies, na een steeds veel te kort moment van wederzien. Ieder afscheid voelde als een belofte van iets wat altijd zou blijven.
Op de Rijncruise was Vijay de altijd vrolijke hulpkok in de live-cooking pantry. Terwijl de gasten hun borden vol schepten, stond hij daar steeds met zoveel oprechte aandacht voor wat hij deed. Soms, als de andere passagiers zich hadden teruggetrokken in de lounge of hun kajuit, kookte hij iets speciaals voor mijn vrouw en mij — een Indisch gerecht, ver weg van de strikte menu’s van de rederij. Dat deed hij zonder enige ophef, een klein gebaar van vriendschap, een geheim dat we samen deelden. Het maakte het eten extra bijzonder en de complexe smaken waren altijd een herinnering aan zijn zorg en zijn vakmanschap.
“Ik herinner me nog die avonden,” zei ik, terwijl we naast elkaar op een kleed voor zijn tentje zaten, kijkend naar het laatste stukje ondergang van de Thaise zon. “Hoe je speciaal voor mijn vrouw en mij Indische gerechten maakte. Gewoon voor ons, niet voor de andere gasten. Je gerechten waren niet zomaar eten; ze waren verhalen, gewikkeld in specerijen en geurige kruiden”. Hij bloosde van mijn mooie woorden die hij maar deels kon bevatten. En hij glimlachte ook, zijn ogen glinsterden. “Dat waren de beste avonden. Ik wist hoe lekker je het vond. Het was… een manier om iets meer te geven dan wat op het menu stond, iets van mezelf.”
Die kleine gebaren betekenden echter zoveel. Terwijl de andere cruisevaarders het standaardmenu aten, voelden mijn vrouw en ik ons altijd speciaal wanneer we zaten te genieten van die gerechten die Vijay speciaal voor ons had gemaakt. Het waren momenten die het gewone overstegen, net zoals de kleine briefjes die ik altijd aan hem schreef bij elk afscheid.

Telkens weer pende ik namelijk een kort, persoonlijk bericht en duwde het samen met een fooi en een chocolaatje in een envelop. Het was een klein ritueel dat ik niet kon loslaten, als ik weer eens vertrok en mijn vriend moest achterlaten bij een andere, verse lading reizigers, meestal bejaarde Duitsers.
“Je hebt nog steeds al die brieven?” vroeg ik, terwijl ik de tent binnen keek waar een andere landgenoot bezig was met het snijden van groenten en verse kipfilet.
Vijay knikte. “Ze herinneren me aan iets wat ik niet wil vergeten. Aan alles wat we hebben gedeeld.”
Het was wat bevreemdend, maar die brieven waren voor hem een vorm van geschiedenis. Ze waren een neergepende verzameling van onze gesprekken, onze vriendschap in woorden. Iedere keer als ik terugkwam, lagen ze in zijn crew-cabin, netjes opgeborgen. Ze vlogen met hem terug naar Mumbai, waar hij ze trots voorlas aan zijn vrouw en zoons. En dan weer mee naar Duitsland. Die brieven hadden meer airmiles dan mijn broer met zijn vliegangst. Soms zei ik tegen Vijay dat hij ze wel als een klein boekje kon uitgeven — zo veel waren het er inmiddels. Hij lachte dan altijd luidkeels en zei: “Misschien later, Rick sir.” We spraken Engels, maar ik vertaal het hier voor het gemak. Niet iedere TB-oudere is de Engelse taal machtig genoeg.
We praatten nog wat verder, maar niet zo veel meer over de tijd op de Rijn. Die was vaak zo volgestopt met de drukte van onze verschillende rollen aan boord. Hij was de kok, de man die het eten maakte voor de gasten. Ik was de gast, die zijn tijd vooral besteedde aan wandelen, (te veel) eten en drinken, verhaaltjes schrijven en naar de eindeloze horizon turen vanaf het zonnedek. We waren zo hecht, maar tegelijk zo ver van elkaar door de rollen die we moesten spelen, omdat het lot ze ons zo had toegedeeld.
“Wat doe je nu, Rick sir?” vroeg Vijay, terwijl hij het eenvoudige eten voor zijn medekampeerders opschepte.
“Reizen, nog steeds. Schrijven voor Thailandblog” en ik legde hem kort uit wat dat inhield. De voldoening, de non-pecunaire beloningen van het altijd dankbare lezersvolkje hier. “Of het proberen, in ieder geval. Het lijkt tegenwoordig niet meer zo makkelijk uit me te komen, de woorden. De volgorde, de betekenis, de zin ervan”.
Hij keek me aan, zonder haast. “De woorden komen als ze komen. En soms ook niet, dat is de cadans van het leven. Net als in de keuken: de ene dag een curry, de andere dag een gebakken ei of zelfs maar lucht” en hij klopte glimlachend op zijn dikke buikje. “Misschien moet je er niet te veel van verwachten en je gewoon laten verrassen door de inspiratie. Hij drijft al door het universum en zoekt alleen nog een maagdelijk stuk papier om op neer te dalen”.
“Dat probeer ik te leren,” zei ik met een verbaasde glimlach. Verbaasd om zoveel wijsheid. Niet dat ik Vijay onderschatte, maar toch wat verrast om zijn vele wijsheden.
Zijn kompaan keek op, glimlachte ook kort, maar zei verder niets. De stilte die daarna volgde, voelde comfortabel, niet ongemakkelijk. Alles was immers gezegd.
Toen het uiteindelijk volledig donker werd, gaven we elkaar een laatste omhelzing. Het was een lange variant, maar geen afscheid voor altijd. Want er was eigenlijk geen afscheid nodig. Het voelde alsof we altijd bij elkaar zouden blijven, zelfs als de tijd en de afstand ons uit elkaar trokken.
Ik liep terug naar mijn hotel, verward, moe, zijn aanwezigheid nog in mijn zintuigen verankerd, zijn woorden en kleine gebaren in mijn geheugen. Later die avond, met mijn digitale notitieboekje in mijn hand, schreef ik iets wat eindelijk weer eens goed voelde:
‘Vijay en ik waren altijd zo close als broers, maar ook meestal zo ver van elkaar. Ik was de gast, hij de kok. Toch waren de momenten die we samen hadden, de brieven, de speciale maaltijden — al dat moois en goeds, fijne en bepalende momenten in mijn leven geworden.’
Soms vraag ik mij af hoe het nu met hem gaat. Woont hij nog op het strand van Pattaya of is hij weer terug naar Mumbai of zelfs Goa, zijn geboortestreek. Daar was het leven echter geen vetpot. Inmiddels vechten er dagelijks zo’n 1,4 miljard Indiërs om een plek aan de hoorn des overvloed, maar het is een betrekkelijk kleine hoorn, met maar weinig zitplaatsen. Ook bedenk ik wel eens hoe het leven er had uitgezien als hij een gefortuneerde Brahmaan geweest zou zijn en ik de onbeduidende ongeschoolde mijnwerkerszoon uit Kerkrade. Zou ik hem dan Vijay Sir noemen? Hij mij vast geen Khun Rick. Niet uit arrogantie, maar die Indiërs houden nogal stug vast aan hun kastenstelsel, ook de goede. Ik moet hem maar eens een whatsappje sturen.
Zo kwam een bijzonder onwaarschijnlijke, maar onvergetelijke ontmoeting tot een melancholiek einde. Nooit meer zou ik de overbevolkte en vervuilde stranden van Pattaya met zijn duizenden tentjes en bergen afval door dezelfde zwarte bril bekijken, maar uitsluitend nog door de roze. Want ik wist dat in elk van die wat armoedig ogende strandkrakers een trotse ‘Vijay’ schuil ging. En zo eindigt deze luchtige vertelling ongewild toch weer met een controverse, met het aloude dispuut tussen de roze- en de zwartebrillen brigade. Hè nou.
Maar zelfs nu, ver weg in Nederland, voel ik nog de onbeschrijflijk grote waarde van dat alles. Als ik dit schrijf, schrijf ik het ook voor hem. Mijn vriend Vijay.
Over deze blogger

- Khun Rick dateert van 1959 (momenteel 66 jaar), opgegroeid en nog steeds woonachtig in Zuid-Limburg. Na 40 jaar ambtenarij nu al bijna 5 jaar met vervroegd pensioen. Komt sinds 2001 regelmatig als toerist in Thailand, maar leerde zijn vrouw in Nederland kennen en is met haar vaak te vinden bij schoonmoeder in Udon Thani. Samen reizen is zijn passie, eten (helaas) ook en sporten een noodzaak. En natuurlijk schrijven: vroeger serieus en nu luchtiger.
Een fantastisch verhaal wat met ons gedeeld wordt.
Een voorbeeld van… Bergen en Dalen ontmoeten elkaar nooit, mensen steeds weer….
Die foto van Pattaya Beach, huh ?
Really, liggen de mensen daar op een strandstoel op een vuilnisbelt? Gadverdarrie.
Bedankt voor je filosofische reactie, William.
Mijn foto is lichtelijk overdreven. Ik heb wel meer realistische plaatjes gezien van tientallen Indische mannen die de nacht doorbrengen op het strand, maar de tentjes zijn een ‘dichterlijke’ vrijheid, al kan ik mij voorstellen dat er daar ook overdekt gekampeerd wordt 😉
Ja helaas is het er niet beter op geworden de laatste jaren
Een leuk verhaal, Rick.
Toen ik in de jaren tachtig regelmatig in Delhi of Mumbai was (we hadden daar altijd een layover op weg naar Singapore of Hongkong), vond ik het vreselijk. Ik vond ook de Indiërs een vervelend volkje: brutaal en zonder manieren.
Maar in de jaren negentig begon Lufthansa regionale cabin attendants in te zetten. Op vluchten van en naar India waren er altijd twee à drie Indiase collega’s aan boord. Op weg naar Bangkok hadden we Thaise collega’s, en op vluchten naar China, Korea en vanaf het begin naar Japan, ook lokale crewleden uit die landen.
Op een vlucht van Bangalore naar Frankfurt moest ik samenwerken met een Indiase collega, die toen een van zijn eerste vluchten deed. Hij was supertraag – nog langzamer dan ik, en dat zegt wat – maar hij kreeg zijn werk toch af. Tijdens de pauze raakten we aan de praat, en het bleek dat hij, net als ik, een filmliefhebber was. In die tijd was het internet nog niet veel waard, maar ik kopieerde films uit de videotheek en digitaliseerde ze op mijn computer. Dat vond hij geweldig, en zo kwam het dat ik hem tijdens een van zijn layovers in Frankfurt uitnodigde om films uit te zoeken.
Sindsdien zaten we soms in mijn standby-woning in Walldorf (bij luchthaven Frankfurt), met zijn laptop, de mijne en nog een oude computer die ik daar had staan, films te “rippen”.
Later, in de tijd van downloaden, kreeg ik van hem hele waslijsten met films die hij graag wilde hebben. Zelf kon hij dat toen nog niet doen, want het internet in India was nog steeds erg slecht.
We kennen elkaar nu al zo’n dertig jaar. Ik ben in 2012 gestopt met vliegen, maar onze vriendschap bestaat nog steeds. Eind december was hij met zijn vrouw in Bangkok. Hij had daar een dag vrij, voordat hij zijn familie in — jawel — Pattaya zou ontmoeten, waar ze een paar dagen verbleven.
Of hij ook in die tentjes overnachtte? Dat betwijfel ik. En of hij jouw Indiase kok kende, weet ik ook niet.
Maar door hem en mijn vele Indiase collega’s is mijn kijk op India en de Indiërs 180 graden veranderd. Ik vind Indiase mensen nu juist heel prettig gezelschap — karaktervolle mensen met wie ik het erg goed kan vinden.
Hallo Sjaak,
Bedankt voor je fijne reactie, eigenlijk ook alweer een blog. Je levensweg heeft je langs vele interessante paden geleid.
Ik geef je hier ook weer een ‘klein’ blogje als aanvulling:
Als ik weer een keer de Rijn op ga met mijn vrouw is dat voornamelijk om onze vrienden van de boot weer te zien. Het is immers de enige plaats waar we elkaar kunnen treffen en dan zijn ze ook nog een keer de hele dag in de weer. Een babbeltje, heel af en toe een wandeling in een pauze; het houdt niet over.
Ik neem ook steeds wat mee voor de hele crew, meestal chocolade, die ik haal bij de Lindt fabriek in Aken, waar zoals je misschien nog weet een Werksverkauf aan hangt.
Dat mes snijdt van enkele kanten: ik kan heerlijk veel lekkers kopen, maar hoef het niet zelf te eten. En kan er anderen een plezier mee doen. Die jongelui zijn zo actief dat een paar chocolaatjes ze geen kwaad doen.
Voor twee van mijn toppers, Vijay en Rizvin nam ik ooit elk een bronzen Shiva beeldje mee, klein genoeg voor in hun kabine.
Vijay was erg blij, Rizvin (die we als ‘ons kind’ beschouwen) iets minder.
Later bleek dat hij Christen is. Zul je net hebben. De volgende reis heb ik toen een zilveren kruisje voor zijn moeder meegenomen uit mijn familie erfenis. Zelf heb ik niks met religie, maar vind de toewijding van anderen wel soms aandoenlijk. Voor de vrouw van Vijay een klein Ohm hangertje. Die sprong een gaatje in de lucht. De jonge Rizvin is wat geslotener.
Iedereen weer happy en ik veel knuffels rijker.
De afstand neem je er natuurlijk niet helemaal mee weg. We blijven Rick sir en May mam. Alleen Vijay zal in een appje wel eens het ‘sir’ weglaten, maar hij zegt dat het hem moeite kost.
De warmte is er wel, maar ingebakken culturen en natuurlijk het oog van de meester (overigens terecht op handen gedragen managers) maken TE informeel contact moeilijker.
De paar Indiërs die ik ken aan boord (een vijftal); top luitjes. De Balinese crew eveneens, zij het anders en ook de Turkse collega’s: hele aardige lui waar we echt van houden. En als we weer een gaan varen hangt nog net de vlag niet voor ons uit.
Groetjes uit Kirchroa
Fantastisch, Rick. Dat zijn toch ervaringen en ontmoetingen die het leven leuk maken.
Ik ken uit Landgraaf nog een Indiër; hij heet Taher en ik leerde hem kennen in de sportschool van Snowworld. Hij was volgens mij professor aan de universiteit in Aken, of hij heeft daar gestudeerd… We hebben helaas niet zoveel contact meer sinds ik naar Thailand verhuisde.
Maar toen ik daar nog sportte, zaten we vaak aan een tafel koffie te drinken (na een uurtje zwoegen, natuurlijk) en hadden we het heel vaak over onze hobby’s: computers en alles wat erbij hoorde…
Vorig jaar mei op Bali en Singapore, afgelopen januari in Kaapstad, op alle drie de plekken barst van hordes in groepsverband rondlopende, zeer luidruchtige, brutale, voordringende Indiers, die weinig tot geen respect hebben voor lokale culturen, gewoonten en normen. Waren het eerst de Russen, nu staan bij mij de Indiers op de eerste plaats van vervelende toeristen. Dit zijn mijn persoonlijke ervaringen op basis van observatie.