Siamese wandelende Boeddha

Siamese wandelende Boeddha

De meeste Aziatische klassieke beelden die we van de Boeddha kennen beelden hem of zittend, staand of liggend af. In de dertiende eeuw kwam daar plots, als een donderslag bij een heldere hemel, een wandelende Boeddha bij. Deze manier van afbeelden betekende een heuse iconografische stijlbreuk en was uniek voor de regio die nu bekend staat als Thailand.

Al bij het begin van de Boeddhistische kunst in deze regio, in de periode die de kunstgeschiedenis inging als de Mon-Dvaravati-periode, zien we voor het eerst een opvallende, van de klassieke Indiase stilistische normen afwijkende beeldentaal ontstaan. Deze markante afwijking in de vormtaal kwam tot uiting in de sterk gecodificeerde handgebaren van de Boeddha. Zowel in de vitarke-mudra, de handhouding met de gekromde duim en wijsvinger die het betoog symboliseert als in de abhaya-mudra, het handgebaar met opgeheven handpalm dat als betekenis ‘vrees niet’ heeft, worden immers niet zoals dat in India of Sri Lanka het geval was, alleen met de rechterhand gevormd, maar met beide handen. Een mooi voorbeeld van deze stijl vormt de uit de 8e dan wel 9e eeuw afkomstige, net geen halve meter hoge bronzen Boeddha die in de crypte van een chedi in Wat Choeng Ta in Nonthaburi werd gevonden en nu één van de topstukken uit de collectie van het Nationaal Museum in Bangkok is. Tot op de dag van vandaag zijn kunst- en cultuurhistorici het er niet over eens wat de oorzaak van deze afwijkende vorm van uitbeelden is geweest, laat staan dat ze dit verschijnsel éénduidig kunnen verklaren. En daar bleef het niet bij.

Bronzen Boeddha uit Wat Choeng Tha

Helemaal een stijlbreuk was de volgende stap toen in de dertiende en veertiende eeuw plots een wandelende of stappende Boeddha’s opdoken in het vorstendom Sukhothai. Alhoewel de Boeddha een groot deel van zijn laatste aardse bestaan te voet rondtrekkend en predikend doorbracht werd hij in de klassieke Boeddhistische kunst tot dan toe nooit lopend afgebeeld. Zelfs niet in illustraties van fases uit zijn leven waarin hij wandelend zou moeten afgebeeld worden. In dergelijke scénes werd enkel door een lichte buiging van een knie of de drapering van zijn monnikengewaad dergelijke beweging gesuggereerd, meer niet. En plots is hij daar: de wandelende Boeddha. Over de oorsprong van deze manier van afbeelden tast men -opnieuw – in het duister. Men is het er zelfs niet over eens of het in Sukhothai dan wel in het noordelijke koninkrijk Lanna was, waar deze stijl zich voor het eerst zou hebben gemanifesteerd. Sommige kunsthistorici durven zelfs suggereren dat deze stijlbreuk n feite uit Sri Lanka zou zijn overgewaaid maar voor deze laatste theorie ontbreekt écht tastbaar bewijs en bovendien is het wel duidelijk dat alleen de beeldhouwers van het gebied dat vandaag Thailand is, zich met deze manier van uitbeelden hebben beziggehouden.

Het blijft een merkwaardig gegeven. Dit is immers niet de tot in den treuren mediterende, zweverige of bijna etherische Boeddha maar een spirituele leidsman die stevig met beide voeten op de grond, tussen de bevolking staat. Een aardse benadering met mogelijk ook een politiek tintje want op deze manier konden de zich uitdrukkelijk aan het Boeddhisme confirmerende vorsten van het nog prille Sukhothai benadrukken dat ze, in tegenstelling tot bijvoorbeeld hun Indiase of Khmer tegenhangers, ook veel minder verheven en véél dichter bij het volk stonden.

Wat Mahathat Sukhothai

Wellicht was het precies dit laatste gegeven dat ervoor gezorgd heeft dat het een erg populaire manier van afbeelden in deze regio werd. Anderen geven dan weer een meer spirituele dimensie aan deze voorstelling en stellen dat het wandelen in feite het mythische nederdalen van de Boeddha uit de Hemel der Drieëndertig Goden (Tavatimsa) symboliseert. Anderen houden het dan weer op de mogelijke relatie tussen deze beelden en de hoe de heilige teksten van het Theravada-Boeddhisme refereren aan iedere van de 27 Boeddha’s die na hun afdaling uit de hemelen hun voetafdruk plaatsten bij de poorten van de stad Sankasya. En bijgevolg worden veel van deze beelden in verband gebracht met de al even iconische en vereerde voetafdrukken van Boeddha.

Wat er ook van zij; deze stijlbreuk droeg er in ieder geval toe bij dat de kunst van Sukhothai tot op vandaag als de ‘Gouden Periode’ in de Thaise kunst bekend staat.  In brons gegoten elegantie met een sterk gestileerde vormentaal waarin de Boeddha voor het eerst wordt getooid met de vlam die de wijsheid bult op zijn hoofd bekroont en met de bijzondere lichaamskenmerken van de Boeddha zoals die in de heilige teksten als de  Lakkhana Suttanta nauwgezet werden omschreven: de ‘gebogen neus als een papegaaisnavel’, ‘de armen als de slurf van een jonge olifant’, vingers als ‘de jonge bloembladeren van de lotus’, de benen ‘als een antilope’ en de ver uitstekende hielen…

1 reactie op “Een iconografische stijlbreuk: de Siamese wandelende Boeddha”

  1. Lessram zegt op

    Dit is voor mij nieuw. Interessant!! Dank je.
    Zelf ging ik altijd uit van de 8 uitingsvormen van de Boeddha als officiële/originele “versies”, welke elk een dag van de week symboliseren, en die woensdag in 2 versies; voormiddag en namiddag.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website