Grote ogenblikken in de geschiedenis zijn vaak geboren uit spelingen van het lot, een samenloop van omstandigheden of uit het aangrijpen van mogelijkheden. De stichting van het koninkrijk Sukhothai – dat in de officiële Thaise historiografie als de bakermat van het moderne Thailand wordt beschouwd – is daar een mooi voorbeeld van.

In de eerste helft van de dertiende eeuw begon de macht van het immense Khmerrijk te tanen. Deze eeuw was voor heel Azië een bijzonder turbulente periode. De Mongolen vielen te vuur en te zwaard China binnen terwijl Islamitische horden uit Centraal-Azië in het noorden van India de laatste restanten van het Mahayana-Boeddhisme vernietigden. Gebeurtenissen die ook hun impact hadden op de Khmerbeschaving. Er heerste in de zuid-oostelijke hoek van Azië in die periode, om het eufemistisch uit te drukken, enige animositeit tussen Hindoeïsme en Boeddhisme.

De grote Khmervorst Jayavarman VII die van 1182 tot 1219 regeerde was, net als zijn opvolger Indravarman II Boeddhist. Diens opvolger Jayavarman VIII die van 1270 tot 1296 in het rijk de lakens uitdeelde was naar alle waarschijnlijk een Hindoe die tijdens zijn regnum op een bijna systematische wijze Boeddhistische beelden en reliëfs liet vernietigen. Los van de religieuze spanningen deden ook de interne politieke afrekeningen en vetes in die periode geen goed aan de interne bestuurlijke cohesie van het rijk. De telkens weer oplaaiende successiestrijd waarbij troonpretendenten elkaar naar het leven stonden, verlamden langzaam maar zeker het machtscentrum en werkten machtsgrepen door buitenstaanders in de hand…  Veel bewijzen hiervan zijn, helaas voor de historici, in de mist der tijden verloren gegaan, maar uit het weinige dat we weten blijkt dat wat zich in deze eeuw afspeelde in feite het begin van het einde van het Khmerrijk inluidde. Het vorstelijke centrum had duidelijk de grenzen van zijn mogelijkheden bereikt en bovendien raakten de bestaansmiddelen in de omgeving uitgeput. Door een combinatie van erosie, slecht onderhouden waterwegen en mondiale afkoeling van het klimaat mislukten oogsten en raakten de moessons verstoord.  Malaria en overbevolking zorgden voor de rest.

Angkor verloor, zeker aan de randen van het rijk, zijn gezag.  Zeker in het oostelijke Champa en in het Maleisisch schiereiland in het zuiden. Maar ook in het Westen begon het ook te rommelen. Daar waren in het begin van de twaalfde eeuw door de Khmervorsten op strategische plaatsen zoals langs de Chao Phraya rivier en op het Plateau van Korat belangrijke tempelnederzettingen gesticht.  Een aantal van deze nederzettingen werden hoofdzakelijk bevolkt door Tai-sprekende groepen. Die hadden deel uitgemaakt van de grote migratiegolf die zich in de elfde en twaalfde eeuw vanuit het zuiden van de huidige volksrepubliek China in de noordelijke bergstreken van het Zuidoost Aziatische vasteland had gevestigd en waartoe onder meer Lao, Shan en Siamezen behoorden.  Deze nieuwkomers stichtten tal van dorpen waar ze zich hoofdzakelijk met landbouw en veeteelt bezighielden. Meerdere van deze dorpen vormden gaandeweg bestuurlijke clusters, een zogenaamde muang die onder de leiding van een chef, de chao stond. In de dertiende eeuw volgde een versnelde migratie uit de bergen en de heuvels naar de vlakte van de Chao Phraya en het plateau van Korat. Door deze bevolkingstoename ontstonden er steeds meer Tai sprekende muang. Zij vermengden zich met lokale Mon en Khmer en wisten in een vrij korte tijd en geholpen door hun demografische overwicht de macht over te nemen.

Door de aanhoudende interne problemen in het Khmerrijk konden zich hier, in de periferie van het rijk en zonder dat Angkor daar veel rechtstreekse controle op had, steeds grotere muang vormen die weldra onder leiding van Sukhothai kwam. Sukhothai bleef weliswaar schatplichtig aan Angkor maar etnisch gezien had het nog maar weinig met de Khmer te maken… Hier zagen twee van de chao of krijgsheren Pho Khun Pha Muang, de leider van muang Rat en Pho Khun Bang Klang Hao, de leider van muang Bang Yang onverwachts mogelijkheden om zich loste weken van het intern verzwakte Angkor. De inmenging van Angkor in lokale aangelegenheden en vooral de hoge belastingdruk deden hen naar de wapens grijpen.  In 1238 weigerden ze nog langer tribuut te betalen aan de Khmer en verklaarden ze zich onafhankelijk. In datzelfde jaar trok Pho Khun Bang Klang Hao op naar Sukhothai, versloeg het Khmer-garnizoen en nam de stad in. Hij werd zo de eerste vorst van het nieuwe koninkrijk Sukhothai en noemde zich voortaan Pho Khun Si Intrathit.

Si Intrathit werd de stichter van de Phra Ruang-dynastie die vandaag wordt beschouwd als het eerste Siamese koningshuis. Zijn oudste zoon stierf op jonge leeftijd en bijgevolg werd hij opgevolgd door zijn tweede zoon Ban Mueang. Toen die omstreeks 1279/1280 overleed werd hij opgevolgd door zijn jongste broer Ram Khamhaeng. Deze vorst die al snel met de roepnaam ‘De Grote’ werd bedacht wordt als de echte grondlegger van Siam beschouwd. Hij zou het Thais niet alleen een standaardalfabet hebben gegeven maar het ook hebben ingevoerd als standaardtaal van zijn rijk. Verder was hij verantwoordelijk voor de verspreiding van het Theravada-Boeddhisme tot in de verste uithoeken van zijn rijk. En last but not least wist hij met succes en dankzij een slim bondgenootschap met de vorsten van Ngam Muang van Phayao en Mengrai van Lan-Na een Mongoolse invasie af te slaan en het grondgebied van zijn vorstendom gevoelig uit te breiden. Op het toppunt van zijn macht strekte zijn rijk zich uit van Martaban (nu Myanmar) tot Luang Prabang (nu Laos) en tot Nakhon Si Thammarat in het zuiden van Malakka. De invloedssfeer van dit koninkrijk was, zeker nadat hij ook nog de Khmer op de knieën had gedwongen, groter dan dat van het moderne Thailand, hoewel de buitengebieden niet altijd even gemakkelijk onder de Siamese controle konden worden gehouden. Ram Khamhaengs’ door voorspoed getekende regeerperiode wordt dan ook met recht en reden als de bloeiperiode – de Gouden Eeuw – van Sukhothai beschouwd.

In 1317, na de dood van Ram Khamhaeng, trad zijn zoon Loethai in zijn voetsporen maar die bleek lang niet over dezelfde bestuurlijke en krijgskundige gaven als zijn vader te beschikken. Het duurde dan ook niet lang voor een aantal van de vazalstaten van Sukhothai zich aan het gezag van Loethai probeerden te onttrekken. Eerst Uttaradit in het noorden, dan snel daarna de Laotiaanse koninkrijken van Luang Prabang en Vientiane. In 1319 volgde de Mon-staat in het Westen en in 1321 kwam Tak, een van de oudste steden van het Koninkrijk Sukhothai, onder de invloed van Lan-Na. Alsof dat nog niet volstond maakte ook de zuidelijke stad Suphanburi zich in het begin van de regeerperiode van Loethai los van Sukhothai.

De opkomst van Ayutthaya maakte een definitief einde aan Sukhothai-tijdperk. U Thong, de ambitieuze zoon van een Chinese handelaar en een dochter van de leider van de muang Lopburi, onderwierp Sukhothai en riep zich in 1351 uit tot vorst van Ayutthaya. In 1378 droeg Thammaracha II, de vorst van Sukhothai formeel zijn macht over aan Ayutthaya en na de dood van Thammaracha IV in 1438 was het ooit zo machtige Sukhothai gedegradeerd tot één van de vele provincies van Ayutthaya… Of hoe het in twee eeuwen kan verkeren….

2 reacties op “Het vorstendom Sukhothai, bakermat van Thailand”

  1. Tino Kuis zegt op

    Misschien had je ook nog kunnen vermelden, Lung Jan, dat Sukhothai in de Thaise geschiedschrijving geprezen wordt als het rijk waar de ‘democratie Thaise stijl’ werd uitgeoefend.

    • Lung Jan zegt op

      Beste Tino,

      Er worden nog wel meer discutabele zaken in de officiële Thaise geschiedschrijving aangeprezen….


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website