Lamare-kaart met Isle Hollandoise

In mijn vrij omvangrijke collectie historische landkaarten, plattegronden en gravures van Zuidoost-Azië bevindt zich een mooi plattegrond ‘Plan de la Ville de Siam, Capitale du Royaume de ce nom. Levé par un ingénieur françois en 1687.’ In de hoek van deze behoorlijk accurate Lamare-kaart, rechts onderaan bij de haven, is het Isle Hollandoise – het Hollandse Eiland afgebeeld. Het is de plaats waar zich nu ‘Baan Hollanda, het Hollands Huis in Ayutthaya bevindt.

Dit museum staat niet al te ver van de locatie waar in de 17e eeuw in alle glorie de Logie, het hoofdkwartier van de VOC-factorij in de Siamese hoofdstad prijkte. In de omgeving van Baan Hollanda kan men hier en daar trouwens nog restanten van funderingen en vloeren van deze nederzetting terugvinden, die de bezoeker alleszins een indruk geven van de omvang van dit complex.

Een factorij was sinds de middeleeuwen de benaming voor een buitenlandse vestiging van een handelsonderneming. De Vereenigde Oostindische Compagnie oftewel de VOC beschikte over een dertigtal factorijen waarvan de meeste in Zuidoost-Azië te situeren waren. De geschiedenis van de VOC-factorij in Ayutthaya begint in feite in Pattani, een jaar voor de eigenlijke oprichting van de VOC als de Generale Vereenichde geoctrooieerde Compagnie. In november 1601 meerde Jacob Corneliszoon van Neck tijdens de tweede vaart naar de Oost van de Oude Compagnie (een van de voorlopers van de VOC) hier af met de schepen Amsterdam en Gouda op zoek naar peper. Toen het volgende jaar opnieuw twee Nederlandse schepen Pattani aandeden, werden in deze plaats een Amsterdamse en een Zeeuwse comptoir of handelshuis ingericht. Een handelspost, die uitsluitend op de erg lucratieve peperhandel gericht was maar die in 1623 werd verlaten omwille van het feit dat Jan Pieterszoon Coen, de toenmalige gouverneur-generaal de specerijenhandel in Batavia wou concentreren.

Baan Hollanda

In 1608 kreeg de VOC het recht om een Factorij in Ayutthaya te vestigen. Het was, in die eerste jaren, niet écht een succesverhaal. In 1622 werd de Factorij gesloten als niet-rendabel door dezelfde Jan Pieterszoon Coen die een jaar later de handelspost in Pattani zou sluiten. De Factorij heropende in 1624 maar werd vijf jaar later opnieuw gesloten. Toch speelde Ayutthaya een niet onbelangrijke rol voor de VOC want zeker in de eerste jaren kwam een substantieel van de rijstvoorraden die bestemd waren voor de VOC posten in Batavia en elders op Java uit Siam. Vanaf 1630 kreeg de VOC-factorij in de Siamese hoofdstad echter de wind in de zeilen als gevolg van Japanse isolationisme waardoor alleen de Hollanders en Chinezen nog rechtstreeks met Japan handel mochten voeren. Herten,- roggen,- en haaienhuiden, gomlak, ivoor en kostbare houtsoorten werden vanuit Ayutthaya door de VOC naar Nagasaki gebracht. Deze handelstrafiek leverde al snel voldoende winst op om het voortbestaan van de Factorij in Ayutthaya te rechtvaardigen.

Het is niet duidelijk of het in 1632 dan wel 1633 was dat de VOC-toestemming kreeg om ten zuiden van de stadsmuren, op de oostelijke oever van de Chao Phraya, een nederzetting te stichten. Het staat echter wel vast dat tegen het einde van 1633 er al volop werd gebouwd aan het centrale dienstgebouw dat bekend zou gaan staan als de Logie en bij de Siamezen met de naam van Teuk Daeng (het Rode Huis) werd bedacht. Deze laatste naam verwees natuurlijk naar het feit dat de Logie uit baksteen was opgetrokken. Een hoogst uitzonderlijk bouwmateriaal voor een burgerlijk gebouw in een Ayutthaya waar alleen de paleizen en tempels waardig werden bevonden om uit baksteen te worden gebouwd…

Deze baksteen werd waarschijnlijk ter plaatse door de VOC met lokale klei in eigen oven(s) geproduceerd want op de loonlijst van de Compagnie stonden in die dagen twee steenbakkers. Misschien hadden ze geen fiducie in de kwalitatieve eigenschappen van aangeleverde Siamese bakstenen of was het een staaltje van de zo geroemde Nederlandse zuinigheid…?  Het staat echter wel vast dat binnen een tijdspanne van amper twee jaar langs de Chayo Phraya een pré-industrieel woon- en werkcomplex verrees dat mocht gezien worden en de afgunst opwekte van andere, met de Siamezen handelende naties. Er zijn geen bouwtekeningen of afbeeldingen van bewaard gebleven, buiten een gravure van de Logie die in 1727 was gemaakt als illustratie voor von Mandelslo’s Morgenländische Reise-beschreibung. Deze prent, waar het barok aandoende VOC-gebouw à la mode werd geplaatst in een ruig, door donder en bliksems belaagd berglandschap, omringd door kolkende golven moet echter eerder als een artistieke fantasie dan als een realistisch en waarheidsgetrouw beeld van de VOC-factorij worden beschouwd…

Gelukkig is er een beschrijving door de scheepschirurgijn en Bunschotenaar Gysbert Heeck uit 1655 bewaard gebleven waaruit blijkt dat de Logie één van de fraaiste gebouwen in de Siamese hoofdstad was: ‘Het is een uitstekend, eerder groot gebouw met hoge zolderingen en ruime, goed ontworpen opslagplaatsen achter het gebouw. De Logie zelf heeft een dubbele voorgevel met van fraai snijwerk voorziene deuren en raamlijsten. De ramen zijn met stevige staven tegen inbrekers beschermd. De muren zijn opgetrokken uit baksteen en… dik. Het houtwerk is vakkundig bewerkt en lijkt op eik. Een dubbele statietrap leidt naar de eetzaal voor de hoge heren, waarachter zich, aan beide zijden, kleinere kamers bevinden.  Rechts zijn de woonvertrekken van de hoofdkoopman en links die van zijn assistent. Overigens leven hier ook de hogere VOC-medewerkers in accommodaties die met hun rang en stand overeenkomen. Achter het hoofdgebouw bevinden zich verschillende vertrekken voor andere personeelsleden, de chirurgijn, de bottelaar, de koks, de trompetter, de houtbewerkers en -snijders, timmerlui, twee smeden en verschillende zeelui maar ook boekbinders, bakkers, paardenknechten en anderen. Alleen de barbiers – zeven in aantal – moeten zich tevredenstellen met de schuiten die hen zijn toegewezen en die zij dienen te bewaken.

De factorij is omgeven met een hoge bamboepalissade, waarlangs met hetzelfde materiaal gastenverblijven, keuken, eetzaal en voorraadkamers zijn gebouwd. De gevangenis is echter van steen. Er is ook een stal waarin een twaalftal paarden gestald staan. Aan de buitenzijde van het hekwerk zijn er nog meer stallen waarin schapen voor de export worden gekweekt. Maar er zijn ook geiten, kippen, eenden, duiven en zelfs kraanvogels. De bamboepalissade wordt beveiligd door een brede en diepe gracht die alleen kan worden overgestoken via een brug bij het gefortificeerde poortgebouw. Aan de oever van de Chao Phraya is een brede, stevige steiger gebouwd waar kan worden geladen en gelost, voorzien van comfortabele zitbanken waar men kan genieten van het zicht op de rivier. Door een wijde poort onder het hoofdgebouw komt men in de warenhuizen en daarachter, over een bruggetje, in een groen grasland met moestuin. In de warenhuizen liggen grote voorraden hout uitgespreid te rijpen. Alle daken van de stenen gebouwen worden bedekt met geglazuurde rode Siamese pannen. Alleen de stallen en bamboehutten zijn afgedekt met palmbladeren. Wanneer men van de waterzijde het hoofdgebouw binnengaat komt men in een fraaie, betegelde ruimte terecht die wordt verlucht door talrijke ramen. Achter de opslagplaatsen ligt een kleine tuin met een paar limoen-, sinaasappel- en granaatappelbomen, maar deze plek lijkt op dit ogenblik slecht onderhouden en smerig omdat men er een paar pagodes aan het bouwen was…’

Deze laatste verwijzing heeft wellicht te maken met de toestemming die koning Prasat Thong een tiental jaren eerder had verleend om naast de boomgaard van de VOC-Factorij een exclusieve Hollandse begraafplaats in te richten. De in opbouw zijnde ‘pagodes’ waren wellicht grafchedi’s. Mogelijk was het zelfs het in aanbouw zijnde grafmonument voor Osoet Pegua, de steenrijke Mon-zakenvrouw die het tot concubine van niet minder dan drie VOC-hoofdkoopmannen had geschopt, en die in 1658 hier zou worden begraven….

Uit een vrij ruw geschetste kaart die de Fransman La Loubère in 1690 maakte blijkt dat de VOC-Factorij inderdaad op een – kunstmatig – eiland lag, door drie kanalen met de Chao Phraya verbonden. De Factorij lag met de bijhorende steigers aan de zuid-westzijde van het eiland terwijl de boomgaard en de moestuin centraal op het eiland lag, opnieuw omgeven door een gracht of kanaal, die wellicht voor bevloeiing werd gebruikt. Op sommige erg rudimentair aandoende tekeningentjes op contemporaine kaarten, kan je mits gebruik te maken van een flink vergrootglas, zien dat er wellicht een torentje of lantaarn op het dak van de Logie heeft gestaan, die werd getopt door een vlaggenmast waaraan wellicht een riant uitgemeten Oranje, blanje, bleu-vaandel wapperde. Aan de noordzijde werd het Hollandse Eiland begrensd door de haven en in het zuiden, gescheiden door een kanaal, door het Japanse Dorp. Op een flinke steenworp afstand, aan de overzijde van de Chao Phraya lagen de concurrenten: de Chinese, Portugese, Vietnamese en Maleisische nederzettingen.

De Hollandse nederzetting moet in haar hoogdagen behoorlijk indrukwekkend zijn geweest. Het was samen met het Japanse dorp, de dichtst bevolkte buitenlandse enclave in de Siamese hoofdstad. In de eerste jaren verbleven er een veertigtal VOC’ers maar op haar hoogtepunt omstreeks 1650-1680 gaf de nederzetting, waarrond intussen een kleine woonwijk was ontstaan, onderdak aan 1.000 tot 1.400 personen die op één of andere manier aan de VOC verbonden waren. Het waren echter lang niet allemaal Hollanders, sterker nog de burgers van de Republiek der Verenigde Provinciën behoorden -meestal- tot de minderheid. Los van wat op avontuur en fortuin beluste Vlamingen en Zuid-Brabanders waren de meeste ingezetenen van de Hollandse nederzetting Duitse, Baltische en Scandinavische huurlingen. Het merendeel van hen waren, zoals te verwachten was, zeelui en soldeniers die ongetwijfeld het hunne hebben bijgedragen tot de grote smeltkroes die Ayutthaya in die dagen was geworden…

De factorij in Ayutthaya was in vergelijking met andere vestigingen, nooit écht belangrijk of écht winstgevend geweest. Ze stond evenwel hoger gerangschikt dan de factorijen in Birma en Cambodja. Na de val van de Thong-dynastie in 1688 verloor de VOC in Siam veel van haar commercieel en politiek belang. Nochtans waren de uitgekookte Nederlanders, door hun handige, maar niet altijd even diplomatische geschipper, de enige Europeanen die in die tijd nog in Ayutthaya getolereerd werden. Het staat vast dat de relatie tussen de VOC en het Hof ernstig vertroebelde onder het bewind van de wispelturige koning Sorasak, (1703-1709) die omwille van zijn méér dan gezonde seksuele appetijt de bijnaam Phrachao Suea (Koning Tijger) kreeg. In 1705 nam de VOC, die druk op de koning wilde uitoefenen, zelfs het wel erg drastische besluit om alle handelsactiviteit in Siam te staken en de Factorij voor een jaar te sluiten.

Verschillende bronnen laten uitschijnen dat de Factorij verder bleef functioneren tot aan het tijdstip dat de stad in 1767 ten prooi viel aan de plunderende Birmese troepen van Hsinbyushin die Ayutthaya in as legden. Ook de Logie werd grotendeels verwoest en verviel tot een ruïne. De vraag is echter nog maar hoeveel VOC-personeel in die periode nog in Ayutthaya verbleef want de organisatie – die ooit een van de machtigste, zo niet dé machtigste handelsorganisaties in de wereld was – verkeerde toen al in een diepe crisis die dertig jaar later in het bankroet van de VOC resulteerde. Volgens één van de weinige relevante documenten die ik in dit verband kon terugvinden zouden de meeste personeelsleden van de VOC-factorij ergens eind december 1765 toen duidelijk werd dat de kansen voor de Siamezen in de Tweede Birmees-Siamese Oorlog (1765-1767) begonnen te keren en de hoofdstad ernstig kans liep belegerd te worden, veiliger oorden hebben opgezocht en naar Batavia zijn vertrokken. Hiermee kwam een einde aan 160 jaar Nederlandse-Siamese betrekkingen en er zou bijna een eeuw verstrijken voor er in 1860 opnieuw diplomatieke betrekkingen werden aangeknoopt.

12 reacties op “De VOC-Factorij in Ayutthaya”

  1. Tino Kuis zegt op

    Heel erg mooi beschreven, Lung Jan, dank daarvoor! Laat ik nog iets citeren uit het journaal van Gijsbert Heeck. Er woonden toen zo’n 40 personen in de factorij. (Personen zijn Europeanen). Over de vrouwen…..

    ‘Vanuit de eerder genoemde overdaad konden ze heel luxueus leven, de meesten hadden bijvrouwen, om zo, zeiden ze, gewone hoeren te vermijden. Ze kregen een huis en een voldoende toelage. Ze zeggen dat het mocht omdat het wettelijk is in de visie van de Siamezen, omdat ze niet de deugd van onthouding kennen en omdat er geen Hollandse vrouwen (hun gelijken) beschikbaar zijn. Zij noemen Paulus die zegt dat het beter is zo te trouwen dan in de hel te branden door de omgang met hoeren. Maar het is voldoende duidelijk dat ze het niet bij het rechte eind hebben want zij noemen hun vrouwen, hoeren, sletten en dergelijke, zelfs de directeur doet dat……….Áls de vaders vertrekken moeten ze hun kinderen achterlaten in een soort weeshuis. Het lot van deze arme wezen kunnen we wel raden.’

    A Traveler in Siam in the Year 1665, Silkworm Books, 2008, bladz. 39r

    En hier iets over de omgang van de Hollanders met de Siamezen.
    https://www.thailandblog.nl/geschiedenis/nederlander-reist-naar-boeddhas-voetafdruk/

    • Lung Jan zegt op

      Beste Tino,

      Het was inderdaad geen al te fraaie praktijk van de VOC’ers om hun niet altijd legitieme kroost achter te laten in Siam. Het waren echter wel de Hollanders die het door u aangehaalde ‘Weeshuis’ uit de grond hebben gestampt. Hier kwamen overigens niet alleen kleine Hollandertjes terecht maar later ook Fransen en zelfs Portugezen… De zaak werd overigens gerund door een Franse herbergier. De bedoeling was dat de kinderen er tot hun twaalfde of dertiende verbleven en een aantal vaardigheden leerden maar of zij daarna als halve Farang een toekomst hadden in het 17e eeuwse Ayutthaya is nog maar de vraag. Niet alle VOC’ers handelden trouwens op deze manier. Van François Caron, de VOC-hoofdkoopman in Japan en gewezen gouverneur van Nederlands Formosa is geweten dat hij zijn vijf kinderen en Japanse (christelijke) concubine mee heeft genomen naar Batavia. Twee van zijn zonen werden in Holland op een school geplaatst en hij hertrouwe pas nadat zijn Japanse in Batavia was overleden…

      • Tino Kuis zegt op

        Lung Jan, volgens mij was er een koninklijke wet of bevel die verbood kinderen van Siamese vrouwen mee te nemen naar het buitenland

  2. ser kokke zegt op

    Ik geniet van jouw verhaal.
    Dank je wel en schijf er nog maar meer.
    Ser.

  3. Bram zegt op

    In november deze plek nog bezocht tijdens ons verblijf in Ayutthaya. Het is een soort museum (Holland House) waar idd veel informatie te verkrijgen is. Aanrader om eens te bezoeken.

  4. Gringo zegt op

    Zie ook: https://www.thailandblog.nl/geschiedenis/eerste-hollandse-gemeenschap-thailand/

  5. Marcel weyne zegt op

    Door deze verhalen zal ik nog meer genieten van mijn verblijf in Ayutthaya dank je wel !!
    Een goed boek is ook Au Service Du Roi De Siam

    Een uitstapje gemaakt naar airport bkk in 3 uur via de ijzeren weg Ayutt.naar Bang Sue 50 ver en metro in naar airportlink via phetchaburi station dan boven de grond via makassan naar airport
    Met free shuttle bus het busstation gaan verkennen

    Grts drsam alias,,,,

  6. mee farang zegt op

    Alweer historie van hoog niveau.
    De geschiedenis maakt een volk.
    Lung Jan, je geeft boeiende inzichten in oosterse en westerse culturen tegelijk.
    Ik lees dat graag.

  7. Henry zegt op

    Heel mooi verhaal.
    Ik ben er al eens geweest en is echt een aanrader om dit te bezichtigen.
    Als je een stukje verder rijdt dan kom je een soortgelijk museum/bezigtegings nederzetting tegen van de Japaners waar ook duidelijk wordt wat de samenwerking was tussen de VOC en de Japaners

  8. Aad zegt op

    Als je daar in de buurt bent moet je er zeker gaan eens op bezoek gaan.
    Ziet er goed verzorgd uit en erg interessant om te bekijken

  9. Stan zegt op

    Ik ben daar nog geweest in 2008 tijdens de archeologische opgravingen, voordat het nieuwe Baan Hollanda werd gebouwd. Interessant om te zien wat ze allemaal gevonden hadden, ook al waren het voornamelijk maar scherven en pijpjes.

  10. TheoB zegt op

    Waarde Lung Jan,

    Ik heb ooit eens gehoord/gelezen dat de handelsschepen van destijds altijd zwaar beladen moesten zijn om niet te kapseizen. Als er geen handelswaar naar ‘de oost’ werd meegenomen werden die schepen dan volgeladen met bakstenen. Ook de toenmalige factorij van Ayutthaya zou dan (voor een groot deel) met bakstenen uit de lage landen gebouwd zijn en enkel de bijzondere stenen zouden dan ter plaatse gefabriceerd zijn.

    Jouw bijdragen vind ik telkens weer interessant en leerzaam.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website