Analyse – Inkomensongelijkheid in Thailand: omvang, oorzaken en gevolgen van de kloof tussen arm en rijk

Thailand heeft de afgelopen decennia een indrukwekkende economische groei doorgemaakt en is uitgegroeid tot een land met een middeninkomen. Toch behoort de kloof tussen arm en rijk er tot de grootste van Azië. In 2021 had Thailand de hoogste inkomensongelijkheid van alle landen in Oost-Azië en de Pacifische regio, gemeten met een Gini-coëfficiënt van circa 43,3 (0 betekent volmaakte gelijkheid, 100 volledige ongelijkheid). Ter vergelijking: dit niveau ligt ver boven dat van rijke landen en zelfs iets boven het gemiddelde voor opkomende middeninkomenslanden. Wat betekenen deze cijfers in de praktijk?
Het meest welvarende deel van de bevolking verdient een onevenredig groot deel van het nationaal inkomen. Zo verdiende de rijkste 10% van de Thai in 2021 bijna 49% van alle inkomen. Bovendien bezit een klein aantal mensen het merendeel van het vermogen: de top 10% heeft naar schatting driekwart van alle persoonlijk vermogen in handen. Deze scheve verdeling voedt een groeiend gevoel bij veel Thai dat de verdeling onrechtvaardig is en dat welvaart nauwelijks te bereiken is via verdienste of sociale mobiliteit.
In dit artikel bekijken we kritisch hoe groot de inkomenskloof in Thailand is, hoe deze kloof tussen arm en rijk per regio verschilt, welke structurele oorzaken eraan ten grondslag liggen (zoals onderwijs, landbezit, economische ontwikkeling en overheidsbeleid) en welke maatschappelijke en politieke gevolgen dit met zich meebrengt. Ook schetsen we hoe de ongelijkheid zich in de afgelopen decennia heeft ontwikkeld.
Omvang en ontwikkeling van de inkomenskloof
De inkomensongelijkheid in Thailand is niet alleen in absolute zin hoog, maar steekt ook schril af tegen internationale normen. Met een Gini-index rond de 43 à 44 behoort Thailand tot de ongeveer 15 meest ongelijke landen ter wereld op basis van inkomen. Ter illustratie: in Nederland ligt de Gini-index van inkomen rond de 30, en in buurland Maleisië rond de 41 (gegevens 2019). Thailand steekt dus ongunstig af vergeleken met veel landen. Een andere maatstaf is de armoede: hoewel het officiële armoedecijfer in Thailand relatief laag is (in 2021 circa 6% van de bevolking), zegt dat weinig over de verdeling van inkomen boven de armoedegrens. Het overgrote deel van de nationale welvaart bevindt zich bij een smalle bovenlaag. Zo geeft een analyse aan dat de rijkste 20% van de Thai ongeveer de helft van alle inkomen verdient, terwijl de overige 80% samen de andere helft moeten delen. Dergelijke ongelijkheid in inkomstenpatronen is al decennia lang een kenmerk van de Thaise economie.
Historisch gezien bereikte de ongelijkheid haar hoogtepunt in de vroege jaren 1990, gevolgd door een geleidelijke daling nadien. In 1992 werd een record-Gini van ongeveer 48 gemeten, wat destijds een van de hoogste ter wereld was. Daarna is de inkomenskloof geleidelijk iets kleiner geworden naarmate Thailand zich verder ontwikkelde en armoede wist te verminderen. Rond het jaar 2000 lag de Gini-index nog boven de 50 volgens sommige schattingen (afhankelijk van de meetmethode). Sindsdien is er vooruitgang geboekt: tegen 2019 was de Gini gedaald naar rond 35 (volgens consumptiecijfers), het laagste niveau in tientallen jaren.
Opvallend is dat de vooruitgang sinds 2015 is gestagneerd. De daling van ongelijkheid is vertraagd en de Gini schommelt sindsdien rond midden 30 (volgens bestedingsgegevens) of begin 40 (volgens inkomensgegevens). De COVID-19-pandemie dreigde deze kloof weer te vergroten, maar door overheidssteunmaatregelen bleef de impact beperkt. Zonder noodsteun zou de inkomensongelijkheid in 2020–2021 naar schatting flink zijn toegenomen (de inkomens-Gini had boven 44 kunnen uitkomen). Dankzij extra sociale uitkeringen tijdens de pandemie bleef de Gini echter stabiel rond 43. Over de lange termijn bezien is Thailand erin geslaagd het extreme ongelijkheidsniveau van begin jaren 90 iets te matigen, maar de kloof blijft anno nu uitzonderlijk groot voor de regio.
De Gini-index, ook wel Gini-coëfficiënt genoemd, is een cijfer dat aangeeft hoe ongelijk het inkomen of vermogen in een land verdeeld is. Een waarde van 0 betekent volledige gelijkheid: iedereen heeft evenveel. Een waarde van 100 staat voor maximale ongelijkheid: één persoon bezit alles. Hoe hoger de Gini-index, hoe groter de kloof tussen arm en rijk. Thailand scoort met een waarde rond de 43 relatief hoog. De Gini-index voor Nederland ligt rond de 28 à 30, afhankelijk van de meetmethode (inkomen vóór of na belasting en toeslagen). Voor België ligt de index op ongeveer 26 à 27. Beide landen hebben dus een relatief gelijke inkomensverdeling in vergelijking met de meeste andere landen in de wereld.

Stedelijke en regionale verschillen
Een belangrijk kenmerk van de Thaise ongelijkheid is het contrast tussen stedelijke gebieden (met name Bangkok) en het platteland. Thailand is economisch zeer gecentraliseerd: de hoofdstad Bangkok fungeert als het onbetwiste economische hart. Dit vertaalt zich in enorme regionale welvaartsverschillen. In 2020 was het BBP per hoofd van de bevolking in Bangkok ruim 6,5 keer zo hoog als in de arme noordoostelijke regio (Isaan). Zelfs ten opzichte van de op één na rijkste regio (Centraal-Thailand) was het BBP per hoofd in Bangkok ongeveer dubbel zo hoog. Deze cijfers illustreren hoe een groot deel van de economische activiteit en rijkdom in de hoofdstad is geconcentreerd.
De inkomenskloof loopt daarmee ook dwars door het land. Stad en platteland verschillen sterk in inkomen en levensstandaard. Gemiddeld verdient een huishouden op het platteland slechts ongeveer twee derde van wat een stedelijk huishouden verdient. Concrete cijfers laten dit zien: in 2021 bedroeg het gemiddeld inkomen per hoofd op het platteland circa 8.130 baht per maand, terwijl in stedelijke gebieden dit gemiddeld 12.000 baht per maand was. Het welvaartsniveau buiten Bangkok blijft dus flink achter. Vooral het uiterste noordoosten en delen van het noorden gelden als armere regio’s; daar is het gemiddelde inkomen het laagst. Hier wonen relatief veel kleine boeren en arbeiders die beperkt kunnen profiteren van de economische groei.
Ook de armoede concentreert zich buiten de hoofdstad. Bijna 80% van de Thaise armen leeft op het platteland, met name in agrarische huishoudens. Regionale armoedecijfers onderstrepen de scheiding: in Bangkok is het armoedepercentage verwaarloosbaar laag (minder dan 0,5% in 2021), terwijl in het relatief arme noordoosten én zuiden van Thailand rond 11 à 12% van de bevolking onder de nationale armoedegrens leeft. Met andere woorden, armoede is grotendeels een plattelandsprobleem.
Niet alleen tussen Bangkok en de rest van het land gaapt een kloof, ook binnen regio’s bestaan grote tegenstellingen. Een duidelijk voorbeeld is de zuidelijke regio: daar bevinden zich enerzijds welvarende toeristische provincies zoals Phuket en Chumphon, maar anderzijds ook provincies met de hoogste armoedecijfers van het land, zoals de achtergestelde provincie Ranong en de door conflicten geteisterde zuidelijke grensprovincies Pattani, Yala en Narathiwat. Dergelijke interne verschillen maken duidelijk dat niet elke provincie meeprofiteert van regionale economische groeipolen. Over het algemeen hebben Bangkok en enkele centrale provincies jarenlang een voorsprong gehad, terwijl veel plattelandsgebieden achterblijven.
Wel moet worden opgemerkt dat het aandeel van regionale verschillen in de totale ongelijkheid wat is afgenomen in de loop der tijd. Doelgerichte ontwikkelingsprogramma’s voor achtergestelde regio’s hebben de kloof tussen regio’s enigszins verkleind. Het verschil in gemiddeld inkomen tussen regio’s droeg in 2000 nog voor zo’n 25% bij aan de totale inkomensongelijkheid van Thailand, maar in 2021 was dat gedaald tot ongeveer 13%. Dit wijst erop dat er langzaam meer spreiding van economische activiteit komt, bijvoorbeeld door opkomst van secundaire steden. Toch blijft de trek naar Bangkok voor veel jonge Thai de beste kans op hoger inkomen, wat het platteland soms ontvolkt achterlaat. De regio-ongelijkheid blijft kortom een belangrijk facet van de Thaise inkomenskloof.

Structurele oorzaken van ongelijkheid
De hardnekkige inkomensverschillen in Thailand zijn geworteld in meerdere structurele oorzaken. Deze hebben te maken met historische en maatschappelijke structuren, zoals de toegang tot onderwijs, de verdeling van land en kapitaal, de aard van de economische ontwikkeling en keuzes in overheidsbeleid. We belichten hieronder de belangrijkste factoren.
Ongelijke toegang tot onderwijs en kansen
Onderwijs speelt een sleutelrol in het bestendigen van ongelijkheid. Hoewel basisonderwijs in Thailand vrijwel universeel is en de meeste kinderen naar de basisschool gaan, ontstaan verschillen vooral in de kwaliteit van het onderwijs en in de latere schoolloopbaan. Jongeren uit armere gezinnen hebben aanzienlijk minder onderwijskansen dan hun leeftijdsgenoten uit rijke families. Zo verlaten kinderen uit arme plattelandsgezinnen vaak op jongere leeftijd de school (om bijvoorbeeld te gaan werken), terwijl kinderen uit gegoede milieus langer doorleren. Degenen uit armere milieus die wél op school blijven, presteren gemiddeld minder goed en bereiken minder vaak het hoger onderwijs. Volgens de PISA-onderwijspeilingen in 2018 was het verschil in leerprestaties tussen 15-jarige leerlingen uit de hoogste en laagste sociaaleconomische groepen in Thailand zeer groot. Dit betekent dat afkomst en welvaart van ouders sterk bepalen welke kansen jongeren krijgen. Het resultaat is een vicieuze cirkel: wie uit een arm gezin komt, heeft gemiddeld minder scholing en lagere diploma’s, en daarmee beperkt zicht op goedbetaald werk in de toekomst. Zo blijven hele gemeenschappen gevangen in laagbetaalde arbeid, wat de inkomenskloof in stand houdt of zelfs vergroot.
De COVID-19-pandemie heeft deze onderwijsongelijkheid nog eens versterkt. Tijdens lockdowns hadden kansarme leerlingen vaker geen toegang tot online lessen of computers, waardoor hun leerachterstand opliep. Al met al is menselijk kapitaal ongelijk verdeeld: de elite beschikt over goede opleidingen en vaardigheden en bezet daarmee de topposities, terwijl de lagere inkomensgroepen achterblijven met minder scholing. Dit structurele verschil in kennis en vaardigheden draagt in belangrijke mate bij aan de inkomensverschillen.
Ongelijke verdeling van land en vermogen
Landbezit en vermogen zijn in Thailand extreem geconcentreerd bij een kleine groep, wat historische oorzaken heeft en een grote impact op ongelijkheid. Thailand kent geen grootschalige landhervorming zoals sommige andere landen; veel grond is generaties lang in handen van invloedrijke families en bedrijven gebleven. De cijfers zijn onthutsend: de rijkste 10% van de Thai bezit meer dan 60% van alle particuliere grond in het land. Slechts 5% van alle land is in handen van de armste 50% van de bevolking. Met andere woorden, de onderste helft van de bevolking heeft vrijwel geen eigen land. Een overheidsonderzoek meldde zelfs dat de meest vermogende 5% van de bevolking ongeveer 80% van alle officieel geregistreerde grond bezit. Eén enkele toptycoon schijnt ruim 600.000 rai land te bezitten (ca. 96.000 hectare), terwijl miljoenen kleine boeren nauwelijks grond hebben om te bebouwen. Deze ongelijkheid in landbezit is van oudsher een bron van armoede: grondloze boeren moeten als dagloner werken of huren land tegen hoge kosten, waardoor ze moeilijk kapitaal kunnen opbouwen.
Niet alleen land, ook overige vormen van vermogen (zoals spaargeld, aandelen en vastgoed) zijn scheef verdeeld. Volgens een analyse van Credit Suisse behoort Thailand tot de landen met de hoogste vermogensongelijkheid ter wereld, waarbij de rijkste 1% meer dan de helft van alle vermogen in handen heeft. Deze geconcentreerde rijkdom betekent dat inkomen uit vermogen (bijvoorbeeld huurinkomsten, rente en dividenden) vooral bij de toch al rijken terechtkomt, wat de kloof verder vergroot. De meeste Thai bezitten daarentegen weinig meer dan hun huis en eventueel een klein stukje land.
De oorzaken van deze scheve vermogensverdeling liggen deels in het verleden. Historisch beleid heeft grote grondbezitters beschermd; bijvoorbeeld is gedurende de 20e eeuw slechts beperkt land herverdeeld onder landlozen. In tegendeel, toen de overheid in de afgelopen decennia natuurgebieden tot staatsbos verklaarde, werden tienduizenden arme boeren uit die gebieden verdreven, waardoor zij geheel landloos achterbleven. Het ontbreken van sterke kadasterregistratie en handhaving heeft ook geleid tot landopkoop door wie geld en connecties had. Rijkdom trekt zo meer rijkdom aan. Deze concentratie van productiemiddelen en vermogen bij een kleine elite legt een structurele basis voor inkomensongelijkheid: wie geen land of kapitaal heeft, blijft aangewezen op laagbetaald werk en kan moeilijk economisch vooruitkomen.

Onevenwichtige economische ontwikkeling
De manier waarop Thailand economisch gegroeid is, heeft de ongelijkheid tussen bevolkingsgroepen in de hand gewerkt. De economische ontwikkeling was lang onevenwichtig: sterk gericht op exportindustrie, urbanisatie en modernisering, maar minder op het optillen van de traditionele landbouw en het platteland. Het land heeft een dualistische economie ontwikkeld, waarbij een deel van de bevolking in productieve, goed betaalde sectoren werkt (industrie, diensten, toerisme), terwijl een groot deel blijft hangen in laagproductieve sectoren (vooral de landbouw). Zo is tegenwoordig nog ruim 30% van de Thaise beroepsbevolking werkzaam in de landbouw, maar draagt deze sector minder dan 10% bij aan het bruto binnenlands product. Dit betekent dat miljoenen mensen hun brood verdienen in een sector die relatief weinig oplevert; hun inkomens blijven daardoor laag. Tegelijkertijd is in Bangkok en omstreken een moderne economie ontstaan met industrieparken, havens, banken en technologiebedrijven, waar de lonen veel hoger liggen. De fruitseller op het platteland en de bankier in Bangkok leven daardoor in totaal verschillende economische realiteiten.
Industrialisatie en globalisering hebben Thailand veel groei gebracht, maar de vruchten daarvan zijn ongelijk verdeeld. Buiten de steden ontbreekt het vaak aan investeringen en infrastructuur om hogere productiviteit te bereiken. Veel hoogopgeleide jongeren uit arme provincies trekken weg (braindrain), waardoor die regio’s moeilijk vooruitkomen. Bovendien hebben internationale handels- en investeringsstromen vooral de al ontwikkelde gebieden bevoordeeld. Denk aan buitenlandse investeringen die geconcentreerd zijn in industriële zones rond Bangkok en de Oostkust, of aan massatoerisme dat welvaart brengt in Bangkok, Phuket en Chiang Mai, maar niet in een afgelegen dorp. Hierdoor stapelen de voordelen zich op in bepaalde clusters, terwijl elders de ontwikkeling traag blijft. Ondanks recente initiatieven om andere steden en regio’s te versterken, zoals het ontwikkelen van secundaire steden en economische corridors, blijft het effect nog beperkt. De dominante positie van Bangkok in de economie is nog steeds een motor van ongelijkheid.
Daarnaast is er sprake van een grote informele sector in Thailand. Veel mensen werken zonder vast contract, sociale zekerheid of fatsoenlijk minimumloon, met name op het platteland of in kleine familiebedrijfjes. Deze mensen vallen vaak buiten de statistieken en beleidskaders, en ontvangen lagere en onzekere inkomens. Ze hebben weinig bescherming tegen tegenslagen (zoals een mislukte oogst of een pandemie), wat hun inkomenspositie precair houdt. Samengevat heeft het ontwikkelingsmodel (snel moderniseren en urbaniseren zonder gelijktijdige inclusieve groei op het platteland) geleid tot diepe scheidslijnen in de maatschappij.

Overheidsbeleid en fiscale herverdeling
Ook overheidsbeleid en het gebrek aan effectieve herverdeling hebben een rol gespeeld bij het in stand houden van inkomensverschillen. Positief is dat Thailand een enigszins progressief belasting- en uitkeringsstelsel heeft dat de ongelijkheid iets tempert. Omdat de rijken meer belasting afdragen en de armen via overheidsuitgaven (zoals gratis gezondheidszorg, onderwijs en gericht inkomensbeleid) wat ondersteuning krijgen, wordt de inkomenskloof minder scherp dan hij zou zijn zonder ingrijpen. In 2019 zorgden belastingen en sociale uitkeringen er bijvoorbeeld voor dat de inkomens van de armste huishoudens netto met circa 10% stegen (als je ook de waarde van gratis publieke diensten meerekent zelfs met 70%), terwijl de rijkste gezinnen per saldo 13% van hun inkomen aan de staat afdroegen. Deze herverdeling door fiscale maatregelen verlaagde de Gini-index dat jaar met ongeveer 8,9 punten. Thailand scoort hiermee redelijk goed in vergelijking met andere landen van vergelijkbaar inkomensniveau, de fiscale herverdeling is effectiever dan in veel andere opkomende economieën.
Toch zijn de grenzen van dit model snel bereikt. Het probleem is namelijk dat de totale overheidsmiddelen relatief laag zijn. Thailand int weinig belasting in verhouding tot de omvang van zijn economie: de totale belastingen zijn circa 15 à 16% van het BBP, wat aanzienlijk onder het gemiddelde van vergelijkbare landen ligt. Dit komt deels doordat een groot deel van de economie informeel is en moeilijk te belasten valt, en deels doordat de overheid ervoor kiest bedrijven en investeerders te lokken met lage tarieven. Bovendien leunt de schatkist zwaar op indirecte belastingen zoals btw en accijnzen, die arm en rijk min of meer gelijk treffen, terwijl de inkomstenbelasting (die voor rijkere groepen zwaarder is) slechts een klein aandeel in de begroting heeft. In feite draagt de inkomstenbelasting maar rond de 1,7% van het BBP bij, veel lager dan het gemiddelde van bijna 3% in vergelijkbare landen. Dit wijst erop dat veel inkomen niet of nauwelijks in de belastingheffing wordt betrokken, bijvoorbeeld doordat zeer vermogende personen belastingroutes kennen of omdat kapitaalinkomsten laag belast worden. Het gevolg is dat de overheid een beperkte begrotingsruimte heeft om ongelijkheid gericht aan te pakken via sociale programma’s.
Historisch gezien is er ook weinig stevig herverdelingsbeleid geweest. Er bestaan wel sociale zekerheidsregelingen (bijvoorbeeld een basispensioen voor ouderen en ziekteverzekeringen), maar een uitgebreid stelsel van uitkeringen of een hoog progressief belastingtarief op topinkomens ontbreekt. Daarnaast zijn structurele hervormingen, zoals echte landhervorming of grootschalige investeringen in het plattelandsonderwijs, vaak uitgebleven of halfslachtig doorgevoerd. Dit hangt samen met de politieke machtsverhoudingen: de economische elite heeft traditioneel veel invloed op het beleid en weinig belang bij ingrepen die hun bezit zouden aantasten. Populistische maatregelen (zoals schuldenkwijtschelding of directe cash transfers) worden soms ingezet om de armen tegemoet te komen, maar een lange-termijnstrategie om de fundamenten van ongelijkheid (opleiding, eigendom, regio-ontwikkeling) te verbeteren, was tot voor kort onvoldoende aanwezig. Pas de laatste jaren zien we iets meer aandacht voor inclusieve groei in de nationale ontwikkelingsplannen. Zo erkent de regering in haar beleidsstukken dat het bevorderen van gelijke toegang tot middelen en kansen essentieel is voor duurzame ontwikkeling.
Kortom, het overheidsbeleid heeft wel enige egaliserende effecten (via belastingen en diensten), maar schiet tekort om de diepgewortelde kloof daadwerkelijk te dichten. Er blijft ruimte voor hervormingen op het gebied van belastinginning (meer progressief, groter bereik) en sociale investeringen (met name in armere regio’s), willen we de structurele oorzaken van ongelijkheid aanpakken.

Maatschappelijke en politieke gevolgen
De grote ongelijkheid in Thailand heeft merkbare maatschappelijke en politieke gevolgen. Een samenleving waarin rijk en arm zo ver uit elkaar liggen, kent vaak spanningen, onvrede en uiteenlopende belangen tussen bevolkingsgroepen. In Thailand uit dit zich onder meer in politieke breuklijnen en soms in protestbewegingen.
Een bekend voorbeeld is de opkomst van de “Red Shirt”-beweging rond 2010. Deze protestbeweging bestond voor een belangrijk deel uit armere plattelandsbewoners en stedelijke arbeiders die demonstreerden tegen de gevestigde orde in Bangkok. Analisten wijzen erop dat veranderende sociaaleconomische omstandigheden, zoals een groter zelfbewustzijn onder de bevolking in het arme noordoosten (Isaan) en het besef van de extreme ongelijkheid, ten grondslag lagen aan de woede van de roodhemden. De frustratie richtte zich op wat men zag als een onrechtvaardig systeem waarin een kleine heersende klasse alles in handen heeft, terwijl de gewone mensen nauwelijks profiteren van de economische groei. De roep om meer democratie en gelijkheid kwam tot uiting in massale protesten in Bangkok in 2009–2010, die helaas uitliepen op gewelddadige confrontaties. Deze gebeurtenissen lieten zien dat economische kloof en politieke onvrede samenhangen: veel armere Thai voelden zich gemarginaliseerd en eisten een eerlijker verdeling van welvaart en macht.
Ook in recenter jaren blijft ongelijkheid een bron van wrijving. Politieke partijen die populistische maatregelen beloven (zoals minimumloonverhogingen, schuldverlichting voor boeren, of regionale ontwikkelingsfondsen) kunnen rekenen op steun van de arme meerderheid. Zo boekten politici als Thaksin Shinawatra in het verleden grote verkiezingsoverwinningen door armoedeverlichtingsprogramma’s (denk aan microkredieten, goedkope gezondheidszorg) die de kloof iets moesten verkleinen. Dit werd echter niet altijd gewaardeerd door de traditionele elite, wat bijdroeg aan politieke instabiliteit (waaronder coups in 2006 en 2014). In feite is de politiek in Thailand langs klassen- en regiolijnen verdeeld geraakt: enerzijds een armere, rurale achterban die meer herverdeling wenst, anderzijds een gevestigde orde in de stad die haar belangen verdedigt. Dit maakt compromissen lastig en kan leiden tot periodieke uitbarstingen van protest of zelfs rellen wanneer de spanningen hoog oplopen.
Sociaal gezien kan de grote kloof tussen arm en rijk het gevoel van samenhang in de samenleving ondermijnen. Waar een klein deel in weelde leeft (luxe winkelcentra, dure auto’s en internationale opleidingen voor hun kinderen) worstelt een groot deel met bestaanszekerheid. Zulke contrasten kunnen sociale jaloezie en ontevredenheid aanwakkeren. Uit onderzoeken blijkt dat veel Thai het meritocratische gehalte van hun samenleving laag inschatten, oftewel: men gelooft niet dat hard werken of talent vanzelf leiden tot succes, omdat de kaarten voor de armen slecht geschud zijn. Dit cynisme kan ertoe leiden dat mensen vertrouwen verliezen in instituties en vatbaar worden voor radicale ideeën of protesten. We zien bijvoorbeeld dat jonge generaties minder bereid zijn de status quo te accepteren; de studentenprotesten van 2020–2021 waren weliswaar in eerste instantie gericht op politieke hervormingen, maar werden mede gevoed door onvrede over economische vooruitzichten en ongelijkheid in kansen.
Daarnaast brengt ongelijkheid ook economische gevolgen met zich mee voor de maatschappij als geheel. Een kleine groep superrijken en een grote groep armen betekent dat de consumptie en investering scheef lopen: de rijken sparen of investeren veel van hun inkomen (vaak in het buitenland), terwijl de armen iedere baht moeten omdraaien. Dit kan de binnenlandse vraag drukken en economische groei op lange termijn remmen, zo waarschuwen economen. Ook kan hoge ongelijkheid leiden tot meer schuldenlast bij armere gezinnen die proberen rond te komen, Thailand heeft bijvoorbeeld een aanzienlijk probleem met huishoudschulden onder lagere inkomens dat verergerde door COVID-19. Ten slotte bestaat het risico dat extreme ongelijkheid gepaard gaat met corruptie en nepotisme: rijke belangengroepen kunnen onevenredige politieke invloed uitoefenen om hun positie te behouden, wat hervormingen tegenhoudt. Dit alles werkt een gezonde, inclusieve ontwikkeling van het land tegen.

Conclusie
De inkomensverschillen tussen arm en rijk in Thailand zijn dus zeer groot en diepgeworteld. Hoewel het land veel vooruitgang heeft geboekt in economische ontwikkeling en armoedebestrijding, blijft de verdeling van de welvaart scheef. Regionale contrasten (tussen de metropool Bangkok en het platteland) spelen hierbij een grote rol, evenals factoren als ongelijke onderwijskansen, geconcentreerd landbezit en een ontwikkelingsmodel dat niet iedereen meekrijgt. Overheidsingrepen weten de randen van de kloof wel iets af te vijlen (bijvoorbeeld via belastingen en sociale programma’s), maar hebben tot nu toe het probleem niet structureel opgelost.
De gevolgen van deze ongelijkheid manifesteren zich in de Thaise samenleving: van stille armoede en beperkte sociale mobiliteit tot perioden van politieke onrust en populistische tegenbewegingen. Thailand staat op een kruispunt waarbij verdere groei niet langer automatisch tot brede welvaart leidt, tenzij bewuste keuzes worden gemaakt om inclusiever te worden. Zowel internationale organisaties als lokale experts benadrukken dat het land meer moet investeren in onderwijs, vaardigheden, regionale ontwikkeling en gerichte armoedebestrijding om een meer gelijke samenleving te creëren. Zo niet, dan dreigt de hardnekkige kloof tussen arm en rijk een rem te zetten op de sociale stabiliteit en op de verdere ontwikkeling van Thailand. De hoop is dat door hervormingen en gericht beleid de komende decennia de vruchten van de economische groei door meer Thaise burgers gedeeld kunnen worden, ongeacht hun afkomst of woonplaats.
Bronnen:
- Wereldbank
- IMF
- Thaise overheidsrapporten (NESDC)
- Academisch onderzoek en nieuwsmedia (Bangkok Post en The Nation).
Deze bronnen zijn geraadpleegd voor de recentste cijfers en inzichten, waaronder de World Bank “Bridging the Gap: Inequality and Jobs in Thailand” (2023). Data van de Nationale Raad voor Economisch en Sociaal Ontwikkeling (NESDC). Nationthailand.com en analyses van o.a. Bangkok Post.
Een goed verhaal!
Die inkomensongelijkheid tussen mensen en regio’s is de belangrijkste oorzaak van alle andere problemen in Thailand.
U zegt het maar ik denk dat het gebrek om de tering naar de nering te weten zetten i.c.m. de eenvoudige manieren om schulden te kunnen aangaan een groter probleem is.
Je hoeft geen econoom te zijn om te weten dat lenen de kapitaal verstrekker rijker maakt en de lener nog armer, maar ja vele armen proberen dat de compenseren door luxe die ze eigenlijk niet kunnen veroorloven waardoor ze zelf de vicieuze cirkel natuurlijk nooit uitkomen.
Dat klopt Eric,
Maar tóch moet de vakantieganger zich achter de oren krabben om dit te lezen.
De arme Thai ziet op TV alle luxe voorbijkomen en kan ‘n lening afsluiten. Hoe het terugbetaald moet worden, zien ze dan wel?
Naast het artikel op Thailand Blog zie ik in de alinea ‘n advertentie van Klijzen Schoenen: ‘n paar sneakers Th Bth 15.111,= .
Dus nóg es achter onze oren krabben?
Duidelijk stuk, als hoger-middeninkomenland zou Thailand prima structureel iets kunnen doen aan deze ongelijkheid en armoede, maar dat komt natuurlijk de high society niet ten goeden… Maar meer mondigheid en protest geeft toch een beetje hoop.
Dw term ‘middeninkomenland’ is een lachertje waneer al het inkomen sanenzit bij een piepklein deel vd bevolking dat alles heeft. Om het cru uit te drukken: eens arm in thailand, altijd arm. En ook het omgekeerde geldt: die 1 tot 10% trekt zich slechts van een iets aan: meer geld.
Er zijn natuurlijk wel eens pogingen ondernomen om vakbonden op te richten, dat loopt meestal niet zo goed af voor de initiatiefnemers, socialisme wordt hier in een adem genoemd met communisme en dat wordt meteen de kop ingedrukt.
Ik ben ervan overtuigd dat een betere verdeling van de welvaart er wel een keer gaat komen maar dat het nog ver weg is.