
Dit gaat over twee buren. De een was niet gelovig, de ander wel en was voorts een eerlijk mens. Ze waren vrienden. De gelovige man zette tegen de muur van zijn veranda een altaar neer met daarin een beeldje van Boeddha. Iedere morgen offerde hij rijst en toonde hij respect voor Boeddha, en ’s avonds na het eten deed hij dat weer.