Tuurlijk, ik weet dat je bij leven afhankelijk bent van anderen  maar ik had nooit gedacht dat je iemand dankbaar zou moeten zijn voor jouw sterven. Zeker wat mijn eigen dood betreft had ik nooit een reden kunnen bedenken dat ik daar iemand dankbaar voor zou moeten zijn; tenminste: tot het echt gebeurde. Díe nacht wist ik dat ik diep in de schuld stond van iemand die ik nooit had ontmoet en wiens naam ik me nauwelijks kon herinneren.

Mensen hebben het wel eens over ‘waarschuwingen vooraf’, en  vaker nadat het echt gebeurd is, speciaal als het om de dood gaat. Ik dacht aan de gebeurtenissen van de dag er voor en zelfs van dagen eerder, maar ik kon me niets herinneren dat aangaf dat ik aan de beurt was om dood te gaan. Ja, er was wel iets maar ik beschouwde dat niet als een voorteken.

Ik dronk koffie in een koffiehuis toen iemand aan mijn tafel kwam zitten. Hij was agent voor levensverzekeringen die duidelijk onder de indruk was van zijn eigen verkooptechnieken. Heel innemend combineerde hij de sluwheid van een varken met de gladde babbel van een professioneel spreker; hij zanikte over mijn dood en probeerde mij neerslachtig te maken over het lijden van mijn familie als ik geen polis bij zijn maatschappij zou nemen.

Maar als ik ieder verkooppraatje van een verzekeringsagent moet zien als een voorteken van mijn naderende dood dan was ik lang geleden al overleden… Zoals altijd verpletterde zijn geheimzinnige stroom statistische gegevens mij, tot ik na een poosje moe was om het met hem eens te zijn; bovendien onderbrak een vriend zijn verhaal. ‘Dat zal wel zo zijn, maar waarom gaan veel verzekeringsmaatschappijen eerder failliet dan hun klanten overlijden?’ Dat was de zere plek! De agent stond op en vertrok.

De bios en de legerhoeren

Ik reed langs de bios. Er stond een groep mensen voor de poster met de film van vandaag. Een Japanse film over een samoerai zwaardvechter. Die wilde ik zien. Het was een goeie film. Ik werd helemaal meegesleept door de held, een dapper en toegewijd ridder die in zijn doodsstrijd midden op een snelweg belandde.

Honger! Ik stopte bij een kraampje maar voor ik kon bestellen wees een vriend naar mijn auto. ‘De ambassadeursvrouwen staan rond jouw kar. Misschien willen de ‘deftige dames’ een ritje?’

Wij keken naar twee meiden die in de schaduw van een boom stonden. Ze waren gekleed in rode minirokjes die begonnen onder de navel en eindigden boven de knieën. Grof gebreide tops bedekten nauwelijks hun zwarte beha’s. Mijn vriend maakte er grapjes over en wees de dames op mij, mogelijk om hen te vertellen dat ik de chauffeur was van die taxi zonder vergunning. Ik had er nog niet over nagedacht toen de twee naar mij toe liepen.

Op de weg terug van de markt nabij de legerplaats van onze bondgenoot, waar ik de dames had afgezet, dacht ik na over de uitdrukking die mijn vriend had gebruikt: ambassadeursvrouwen, waarover men moest lachen. Ik vroeg me af of andere talen er ook uitdrukkingen voor hadden, net zo helder en spottend. 

Wie had die bijnaam bedacht voor deze legersnolletjes? Was het walging voor deze ingehuurde vrouwen of voor de buitenlandse soldaten die uitzwermden over bordelen en massagehuizen? 

Het was niet de eerste keer dat ik deze dames in de taxi had. Ik heb echt niks tegen ze. Ze kunnen je een druiper bezorgen, dat geloof ik, maar als je niet uitkijkt kan ook duur eten je ziek maken. Als het waar is dat hoeren ongeluk brengen aan de mensheid dan zou er niks overblijven in de wereld. Het zou het einde betekenen van hotelbusjes, bussen, treinen, vliegtuigen en taxi’s zonder vergunning… Van het eetkraampje tot het duurste restaurant, van de juweliers tot de winkel met wc-borstels, van de lokale ambtenarij tot de regering, is er wel een plek waar men deze dames níet kent?  

De Thaise loterij

Vanwege de hitte ging ik een dutje doen en werd wakker door de radio die de uitslag van de lotto meldde. Ik reed naar het koffiehuis waar al een paar vrienden zaten. Of ik al loten had gekocht? Ja, dat had ik al, met verschillende eindnummers; ik bestelde koffie en ging luisteren naar de trekking.

We maakten ons niet druk om de winnende nummers en we controleerden onze loten ook niet echt. We wilden veel liever ter plaatse gokken op de laatste nummers van de eerste, tweede en derde prijs. Als gebruikelijk bleef ik daar rondhangen en ging in het donker naar huis, moe en met spijt dat ik geld vergokt had.

Passagiers!

Nabij het busstation zag ik een monnik staan die ik kende; ik dacht dat hij aan de weg naar mijn huis woonde. Ik wilde hem geen geld vragen en zou wat ‘verdienste’ opdoen als ik hem thuisbracht. Maar hij moest naar een plaats ver weg en ik liet hem dus staan. Ik zat net in de auto toen drie mannen uit het busstation kwamen rennen en de prijs vroegen voor de rit naar hun bestemming. Ik vroeg 150 baht en dat was dubbel de normale prijs.

Tot mijn verbazing stapten ze alle drie in. Omdat de monnik ook die kant op moest vroeg ik of ik hem ook mocht meenemen. Dat was okay. Hij was verbijsterd maar mompelde daarna een zegen en stapte in.

We kwamen bij de buitenwijken van de stad en ik realiseerde me  hoe laat het al was toen ik de halvemaan flauw zag schijnen. De weg ging van bocht naar bocht maar ik kende hem op mijn duimpje. De weg was twee jaar oud en was de beste weg die men vandaag de dag kon maken en iedere bocht en ieder bruggenhoofd was gemarkeerd met reflecterende waarschuwingen. Ik had er plezier in terwijl ik die dag eigenlijk een beetje lui was. Ach, ik kreeg 150 baht en nog wat verdienste ook door de monnik gratis mee te nemen…

Twee karbouwen op de weg…

Ik nam gas terug bij de bocht en gaf weer gas op de rechte weg. Ineens gilde de monnik. Twee karbouwen liepen achter elkaar uit de struiken de weg op. Terwijl ik uitweek naar de andere kant van de weg zag ik in mijn koplampen de achterkant van een stilstaande vrachtwagen.

Ik kon niet meer remmen. Draaide aan het stuur en smakte met een klap in de brugleuning. De autodeur werd er uit geramd en ik vloog door de lucht. Kwam terecht in een rijstveld. Hoorde kreten van pijn, hoorde gekreun, een roep om hulp, maar langzaamaan werd het zwakker en zwakker.

Het was een ernstig ongeluk. Als er al een engel had gezeten in mijn stoel dan was het ongeluk ook gebeurd. Ik was helemaal van de kaart en kon mijzelf niet helpen, laat staan de anderen.

Plotseling merkte ik dat mensen aan kwamen rennen en zag ze met hun zaklantaarn schijnen. Vier of vijf mensen raapten dingen op die uit de auto waren gevallen. Aan de andere kant van de auto begon iemand te kreunen en ze liepen er heen. ‘Deze hier is nog niet dood.’ zei iemand. Toen hoorde ik de klappen van iets hards, een baksteen of een stuk rots, dat twee keer op een schedel bonkte. 

De stuiptrekkingen van de samoerai zwaardvechter in de film vertelden me wat ik nu moest doen. Ik draaide mijn hoofd recht en hield mijn adem in. Mijn mond hing open, mijn ogen staarden in het niets, en mijn stijve vingers staken naar de lucht. Precies op tijd! Twee schaduwen naderden en bewogen boven mijn hoofd. Ze rukten mijn horloge los en trokken de gouden ketting van mijn hals af. Een stem riep ‘Er komt iemand aan’ en ze verdwenen in de nacht.

Ik ademde eens diep in en keek om me heen. Zag een aantal lantaarns naderen. Enkelen van die mensen droegen scheppen en messen alsof ze kikkers aan het vangen waren. Een van hen belichtte de auto. ‘Allemachtig, een monnik’ zei hij. ‘Er zit een monnik vast in de auto. Het lijkt wel…’.

Een stem antwoordde ‘Ja, en hij was rijk. Waar is zijn tas?’ Ik hoorde het lawaai waarmee ze een autodeur open wrikten. Ik dacht aan de zwaardvechter uit de film en ging weer voor dood spelen. Ogen dicht en de lippen naar binnen, en de vingers gespreid zodat ze mijn ring konden pakken zonder mijn hand af te hakken.

De groep begon opgewonden te zoeken naar de eigendommen van de doden tot er een auto aan kwam. ‘Politie’ hoorde ik. Ik probeerde te gaan zitten maar dat lukte niet; mijn hele lijf deed pijn en ik dacht dat ik iets gebroken had. Een politieman scheen met zijn lamp over de lichamen en iemand riep ‘Kijk, sergeant, hij lijkt er op.’

De sergeant en anderen bekeken een van mijn passagiers en  bevestigden de eerste mening. ‘Ja, dat is Tijger. Daar hoef je nu niet meer bang voor te zijn.’ ‘Maar krijgen wij de beloning?’ ‘Vast wel, als we laten zien hoe we hem te pakken hebben genomen.’ ‘Nou, gemakkelijk. Maak een gaatje in zijn hoofd; in alle hoofden….’

Het werd weer stil. Ik dacht niet meer aan de samoerai maar concentreerde me op het beeld van Boeddha en begon te bidden. ‘Doe niet zo stom’ zei de eerste stem. De politiemensen inspecteerden de plaats van het ongeval. Uit hun woorden maakte ik op dat het ging over een groep bandieten. ‘Hoeveel waren het er eigenlijk?’

‘De man die beroofd werd zei zes.’ ‘Dan missen we er een. En wanneer is die monnik er bij gekomen?’ Ik voelde voor eerst in mijn leven walging dat ik van het menselijk ras was. Ik kon wel janken.

Honden blaften. Alle dorpelingen zouden nu wel weten wat er gebeurd was. Deuren gingen open en dicht toen mensen stopten om te kijken. Uit hun transistorradio’s klonk countrymuziek en een preek over de boodschap van Boeddha.

(1969)

Clash, อุบัติโหด, uit: Khamsing Srinawk, The Politician & Other Stories. Vertaling en bewerking: Erik Kuijpers. De tekst is ingekort.

Toelichting; อุบัติ betekent zoveel als ’to happen’, gebeuren, je overkomen. Het tweede woord โหด betekent ‘cruel, brutal’.

Voor een toelichting op de auteur en zijn werk zie: https://www.thailandblog.nl/achtergrond/verhaal-khamsing-srinawk/ 

1 reactie op “Beestachtig gedrag, een kort verhaal van Khamsing Srinawk”

  1. Wil van Rooijen zegt op

    Ja, het verhaal is de titel waard


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website