Thailand is een paradijs. Tenminste, zolang je een westerling bent die er op vakantie, in ballingschap of op een ‘spirituele reis’ is. Voor de Thaise bevolking is het land gewoon een plek waar mensen werken, wonen en belasting betalen, maar dat terzijde. Voor de gemiddelde toerist, expat of pensionado is Thailand een decor, een exotisch achtergrondje waar ze zichzelf de hoofdrol in hebben gegeven. En dat levert schitterend theater op.

De toeristen zijn het makkelijkst te herkennen. Roodverbrand en druipend van het zweet sjokken ze door de straten, hun olifantenbroek klam van de vochtigheid. Ze marchanderen eindeloos over een ananas van vijftig cent en voelen zich dan opgelicht omdat de verkoper te breed glimlachte. Aan tafel worstelen ze met stokjes, mompelend dat pad thai ‘vast niet is wat de locals echt eten’, terwijl ze een liter kokosshake wegklokken en zich afvragen waarom ze al dagen diarree hebben.

Dan heb je de expats. Vooral mannen met een beginnende of gevorderde bierbuik, die zich hebben verschanst in bars waar het interieur sinds 1998 niet meer is aangeraakt. Ze klagen over het ‘corrupte Westen’ en prijzen Thailand de hemel in. Totdat ze een visumverlenging moeten regelen en ineens ontdekken dat de Thaise bureaucratie niet werkt op basis van hun persoonlijke gevoel van rechtvaardigheid. Ze spreken na tien jaar nog steeds geen woord Thais, op ‘Chang’, ‘Pad Thai’ en een mislukte poging tot ‘ik woon hier’ na.

De pensionado’s zijn de tragikomische hoofdrolspelers van dit tropische drama. Ze hebben hun leven lang belasting ontweken en dachten hun dagen zorgeloos te slijten onder een palmboom. Maar dan blijkt het leven hier óók bureaucratische hindernissen, muggen en stroomuitval te hebben. Op hun scooters cruisen ze door de straten, gehuld in te kleine tanktops en sandalen, met een blik die evenveel levenswijsheid als spijt verraadt.

De backpacker is de meest wanhopige vorm van zelfontdekking. Met een tweedehands rugzak, een verwilderde haardos en een budget van drie euro per dag trekt hij van hostel naar hostel. Hij beweert ‘geen toerist’ te zijn en ‘de échte cultuur’ te zoeken, maar eet uitsluitend bij westerse vegan cafés en betaalt lachend vijf euro voor een avocado-toast. Zijn gesprekken bestaan uit variaties op ‘waar ben jij geweest?’ en ‘waar ga jij heen?’, en hij wordt nerveus als iemand suggereert om een keer in stilte te genieten van een uitzicht. Hij pocht over hoe goedkoop alles is, terwijl hij vijftien minuten afdingt op een armbandje dat met de hand is gemaakt door een vrouw die zijn maandbudget in één dag verdient.


En natuurlijk is er de ‘digital nomad’, de wandelende wifi-verslaving. Ze zitten in hippe cafés met MacBooks en een vier-euro-cappuccino, puffend over ‘de vibe’ en dat ‘de locals niet echt openstaan voor internationale community’s’. Ze verdienen net genoeg om in een kamer zonder ramen te wonen en geven elkaar levensadvies via Instagram-posts met diepzinnige teksten als ‘Live, Laugh, Love’ in een Aziatisch lettertype.

Dan is er nog de spirituele zoeker, die na drie weken yoga en een ayahuasca-sessie in een regenwoud ineens ‘volledig één is met de Thaise cultuur’. Ze lopen op blote voeten, spreken over ‘energievelden’ en durven geen medicijn te nemen tegen hun voedselvergiftiging omdat dat ‘westers denken’ is. Een maand later zitten ze uitgeput in een hostel, scheldend op hun verzekering omdat het ziekenhuis een rekening stuurde.

En dan hebben we nog de koning van de Thaise nachten: de vrijgezelle westerse man, op drift in de straten van Pattaya, Bangkok of Phuket, op zoek naar iets wat hij ‘liefde’ noemt, maar wat in werkelijkheid vooral een schimmige transactie is. In bars klampt hij zich vast aan een slanke en te jonge Thaise dame die professioneel lacht, terwijl ze berekent hoeveel baht er uit deze wanhoop te persen valt. Hij praat over zijn ‘vriendin’, een vrouw die hem haar ‘honey’ noemt en hem vertelt dat ze nog nooit iemand als hem heeft ontmoet. Ze is ‘zo anders dan westerse vrouwen’, beweert hij, terwijl hij niet doorheeft dat zij ondertussen op haar telefoon appt met vijf andere ‘boyfriends’. Soms probeert hij zich voor te doen als een moreel verheven expat en distantieert hij zich van de ‘sekstoeristen’, terwijl hij zelf met een bierbuik en een versleten polo op een kruk in Soi Cowboy hangt.

Wat al deze avonturiers gemeen hebben, is een lichte arrogantie vermengd met een onmiskenbare hulpeloosheid. Ze kijken de locals vriendelijk maar zelfingenomen toe, terwijl ze volledig afhankelijk zijn van Google Translate en de hoop dat niemand doorheeft dat ze niet eens weten hoe je een kokosnoot opent.

Thailand is een prachtig toneelstuk. De acteurs veranderen, maar de rollen blijven hetzelfde. En zolang er zon, goedkope vluchten en een plek is waar niemand hen vraagt om belasting te betalen, blijft het podium gevuld.

Over deze blogger

De Expat
De Expat
De Expat (66) woont al 17 jaar in Pattaya en geniet van elke dag in het land van melk en honing! Vroeger werkzaam in de wegen en waterbouw, maar het grillige weer in Nederland ontvlucht. Woont hier met zijn Thaise vriendin en twee honden net buiten Pattaya, op 3 minuten loopafstand van het strand. Hobby's: genieten, uitgaan, sporten en met vrienden filosoferen over voetbal, Formule 1 en politiek.

6 reacties op “Column – De witte olifanten van Thailand: mensen kijken – een bron van vermaak”

  1. Rudy zegt op

    Grandioos alweer! Desondanks dat je nog 1 grote groep bent vergeten. De grootste: al diegenen die zich in geen enkele van de genoemde categorieën (h)erkent. Je vindt ze vaak terug op TB

    • Nico zegt op

      Precies Rudy! Ze herkennen zich er niet in maar vallen natuurlijk ook in meerdere van de genoemde categorieën. Soms heeft De Expat genoeg zelfspot om dat te erkennen, maar meestal heeft hij dat niet!

      • Rudy zegt op

        Dat laatste valt me soms ook wel op. Misschien behoort hij tot de categorie ‘expat’ als ‘DE expat’ . Maar in elk geval voor mezelf zijn de voorgehouden spiegels onmisbaar.

  2. Bert Vos zegt op

    Fantastisch beschreven. Maar klopt deze zin wel? ‘Hij pocht over hoe goedkoop alles is, terwijl hij vijftien minuten afdingt op een armbandje dat met de hand is gemaakt door een vrouw die zijn maandbudget in één dag verdient’. Moet dat niet dag-budget zijn en dan een maand?

  3. walter zegt op

    Rudy.
    Voordat je je verder vrolijk maakt over de witte olifanten van Thailand. Toch even dit.
    Witte olifanten (chang sam lan) zijn in Thailand één van de symbolen van de Thaise koninklijke familie.
    Hoe meer witte olifanten een koning had, hoe machtiger hij was De vorige koning, Bhumibol, had er liefst 22

    Waar ik je evenwel meer kan mee volgen, is dat het krijgen van zo een witte olifant, voor de verkrijger alleen maar een last konden betekenen, de olifant was heilig en mocht dus geen arbeid verrichten. Geen opbrengsten alleen maar lasten.
    Zou je dan bedoelen, dat je buitenlanders in Thailand, als een vergiftigd geschenk kan beschouwen ?
    Voor de categorien Khee Nok en Cheap Charlies dan.,

    In de States, waar anders, is er nu een spel, dat vooral in de kerstperiode wordt gespeeld, Exchange White Elephants Gifts genoemd, men geeft elkaar leuke, maar vooral onnuttige geschenken.

    Voor het overige, typetjes raak beschreven.

    • Rudy zegt op

      Bedankt Walter voor de verduidelijking. Dat wist ik niet over witte olifanten. Boeddha zei: “alle bezit is last”. Of wij een last zijn voor de Thai? Ik denk echt van wel. Nationalistisch en racistisch als ze ook kunnen zijn. Maar we zijn in hun ogen wandelende ATM’s. Ook een vergiftigd geschenk MET opbrengsten EN tegelijkertijd vaak letterlijk een lompe en zware last. Met die ambivalentie glimlachend omgaan zou je kunnen hypocriet noemen. Voor zover je dat als witte olifant door hebt natuurlijk… Of wil doorhebben.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website