Bijna een jaar na dato kwam er terug een Nederlandse consul in de Siamese hoofdstad. Bij koninklijk Besluit van 18 maart 1888, nr. 8 werd de heer J.C.T. Reelfs met ingang van 15 april van dat jaar benoemd tot consul van Bangkok. Reelfs, die eerder in Suriname had gewerkt, bleek echter opnieuw geen blijvertje. Amper een jaar later, op 29 april 1889 werd hem bij koninklijk Besluit ontslag verleend.

In zijn plaats werd baron R.C. Keun van Hoogerwoerd benoemd. Deze diplomaat behield daarbij zijn persoonlijke titel van consul-generaal. Of hij gelukkig was met zijn nieuwe job valt te betwijfelen want hij klaagde binnen niet al te lange tijd over de vele opdrachten die hem te beurt vielen. De hoge werkdruk stond blijkbaar niet in verhouding tot het, in zijn ogen te geringe, salaris. Zijn onophoudelijke klachten bleven niet zonder gevolg. De toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken, Jhr. C. Hartsen, plaatste de leerling-consul Ferdinand Jacob Domela Nieuwenhuis van Singapore over naar Bangkok, om de consul-generaal in zijn drukke werkzaamheden ter zijde te staan. Op 3 juli 1890, arriveerde Domela Nieuwenhuis, samen met zijn hoogzwangere Zwitsers-Duitse echtgenote Clara von Rordorf in Bangkok. Een maand later, op 5 augustus om precies te zijn werd hier hun eerste kind Jacob geboren. Bij zijn aankomst, bleek dat Keun van Hoogerwoerd ernstig ziek was en op transport naar Nederland wachtte, zodat de hierop niet echt voorbereide Domela Nieuwenhuis meteen belast werd met de waarnemende taak van consul. Op 29 juli 1892 nam Domela Nieuwenhuis’ post in Bangkok een einde en vertrok het gezin terug naar Den Haag, waar de jonge diplomaat kort na aankomst zijn consulaire examen zou afleggen. Op diezelfde dag keerde de inmiddels herstelde en wellicht ook opgemonterde Keun van Hoogerwoerd naar Bangkok terug om zijn functies aldaar te hervatten.

Ferdinand Jacob Domela Nieuwenhuis

Het waren spannende tijden in de Thaise hoofdstad. De Nederlandse consul-generaal zat in juli 1893 op de eerste rij tijdens het zogenaamde Paknam incident, toen Franse kanonneerboten, om hun territoriale aanspraken op een deel van het Siamese grondgebied ten oosten van de Mekong hard te maken, het Siamese territorium schonden, de Chao Phraya opvoeren en Bangkok blokkeerden. Keun van Hoogerwoerd’s voornaamste wapenfeit was zonder twijfel de planning van het tweede en erg succesvolle staatsbezoek dat koning Chulalongkorn in 1896 aan Nederlands-Indië bracht. Tot februari 1897 was Keun van Hoogerwoerd de consulaire vertegenwoordiger in Siam. Daarna werd hij op zijn eigen verzoek eervol uit de dienst ontslagen en opgevolgd door Jonkheer Mr. Jacques Eduard de Sturler, een telg uit een Zwitserse familie die vooral officieren in Staatse dienst had geleverd. Hij was voordien adjunct -commies bij het Departement van Oorlog en consul te Djeddah geweest. Zijn grootvader was een oud-officier en resident van Banjoemas op Java. De Sturler was verantwoordelijk voor de voorbereiding van het staatsbezoek dat Chulalongkorn in 1897 aan Nederland bracht. Dit bezoek maakte deel uit van een Europese reis van de Siamese koning waarbij onder meer ook Groot-Brittannië, Duitsland en Rusland werden aangedaan. Hij werd met alle egards ontvangen door de 17-jarige, nog onder regentschap staande koningin Wilhelmina. Chulalongkorn raakte tijdens dit staatsbezoek sterk onder de indruk van de Nederlandse waterstaatkundige werken, zoals de dijken, gemalen en irrigatiewerken die hij kon bezichtigen.

Op 30 mei 1900 aanvaardde E.H. van Delden het bestuur van het consulaat-generaal uit handen van A. de Panafieu, chargé d’affaires van Frankrijk, die in 1899, na het vertrek van Jhr. De Struler belast was geweest met de waarneming. Van Delden zorgde onder meer voor de accommodatie en opvang van een belangrijke Nederlandse missie in het Land van de Glimlach. Bij zijn bezoek aan Nederland in 1897 had de Siamese koning met meer dan gewone belangstelling de werken bestudeerd die de waterhuishouding beheersten. Een problematiek die de Siamezen, zeker in Bangkok niet vreemd was. Op uitdrukkelijk verzoek van het Siamese hof kwam een groep Nederlandse waterbouwkundige ingenieurs, tussen 1902 en 1909, onder leiding van hoofdingenieur J.H. Homan van der Heide, de Siamezen helpen bij het aanleggen van kanalen en sluizen. Consul van Delden fungeerde daarbij als go between tussen de ingenieurs en de Siamese gezagsdragers. En dat was geen sinecure want de behoorlijk eigenzinnige van der Heide botste geregeld met sommige van de meest invloedrijke Siamezen zoals minister van Landbouw Chao Phraya Thewet die de grootschalige irrigatieplannen van de Nederlander niet zag zitten. Consul-generaal van Delden bleef slechts korte tijd in Bangkok en werd medio 1903 opgevolgd door L.J.H. von Zeppelin Obermüller.

Rond 1903 stelde de Siamese regering de vraag of de uitsluitend consulaire vertegenwoordiging wel in overeenstemming was met de betekenis van Nederland. Bangkok meende dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging aan een upgrade toe was. De Siamese onderstaatssecretaris schreef een brief waarin de Nederlandse regering werd gevraagd het verlenen van een diplomatieke titel aan de consul-generaal in overweging te nemen. De Minister van Buitenlandse Zaken reageerde positief en diende een voorstel in bij H.M. de Koningin tot het verlenen van de titel van zaakgelastigde. Zeppelin Obermüller kwam echter niet in aanmerking voor deze titel, daar hij te jong was.

Een van de belangrijkste Nederlandse consuls-generaal te Bangkok was wel Ferdinand Jacob Domela Nieuwenhuis die, zoals al eerder vermeld, van 1890-1892 als waarnemend consul-generaal voor Keun van Hoogerwoerd was ingesprongen. Op 1 september 1903 werd hij benoemd tot consul-generaal met de persoonlijk titel van zaakgelastigde en op 3 september 1907 tot buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister. Ondanks het feit dat de stugge en bijzonder rechtlijnige Domela Nieuwenhuis niet bepaald populair was bij zijn collega’s consuls én bij de Siamese regering was hij wel jarenlang Deken van het Corps Diplomatique te Bangkok.

Als gevolg van een vooroorlogs diplomatiek akkoord behartigde de Nederlandse Consul-Generaal in Bangkok de belangen van de Duitse en Oostenrijks-Hongaarse gemeenschappen in het land mochten ze ooit in conflict geraken met de Siamese overheid. Vanaf het ogenblik dat Siam op 22 juli 1917 de oorlog verklaarde aan de Centrale Mogendheden werden alle expats uit voornoemde gemeenschappen, inclusief vrouwen en kinderen, opgepakt en geïnterneerd. Domela Nieuwenhuis liep zich het vuur uit de sloffen om hen te hulp te schieten, waarbij hij het niet kon nalaten en ondanks de officiële neutraliteit van de natie die hij vertegenwoordigde, te pas en te onpas en vaak luidkeels kritiek uit te brengen op de Britten, die hij sinds hij in Zuid-Afrika had gewerkt, intens haatte… Bovendien maakte hij geen geheim van zijn pro-Duitse oriëntering. Nederland mocht dan al buiten de oorlog zijn gebleven en een strikte neutraliteit nastreven maar daar had de Nederlandse Consul-Generaal in Bangkok blijkbaar geen boodschap aan. Het was dan ook niet écht verwonderlijk dat de Duitse afgezant Remy zowat de énge diplomaat was die woorden van lof over had voor deze ‘formidabele oude man’.

De in Leiden afgestudeerde historicus Stefan Hell, een absolute autoriteit voor de geschiedenis van Siam in de eerste helft van de twintigste eeuw, omschreef in zijn in 2017 gepubliceerde standaardwerk Siam and World War I – An International Histort Domela’s optreden al volgt: ‘This dinosaur of colonial diplomacy was an ardent protector of German interests and tormentor of prince Devawongse’. Prins Devawongse was de invloedrijke Siamese minister van Buitenlandse Zaken en grootoom van koning Vajiravudh. Domela Nieuwenhuis kon het niet nalaten de prins maandenlang te bestoken met brieven en verzoekschriften. De nochtans om zijn tactvolle optreden bekend staande Siamese minister van Buitenlandse Zaken was Domela’s manoeuvres zo spuugzat dat hij in een brief aan de Britse afgezant Sir Herbert zijn gal spuwde. Domela Nieuwenhuis acties werden van de hand gewezen als onnozel terwijl de Nederlandse Consul-Generaal van het etiket van ‘oude dwaas’ werd voorzien.  Zelfs de Siamese koning begon zich tegen het einde van 1917 te ergeren aan de onophoudelijke bemoeienissen van Domela én zijn echtgenote die zich blijkbaar ook niet onbetuigd liet bij het behartigen van de Duitse belangen. In december 1918 kreeg Domela’s optreden zelfs internationale ruchtbaarheid toen het persagentschap Reuters het bericht verspreide dat de Siamese regering in Den Haag klacht had neergelegd tegen de Consul-Generaal… Het Siamese ministerie van Buitenlandse Zaken ontkende dit met klem maar het was duidelijk dat Domela Nieuwenhuis de grenzen van het Siamse geduld had overschreden…

Ferdinand Domela Nieuwenhuis werd niet echt verontrust door de Nederlandse regering en voor zover ik heb kunnen nagaan werden er geen sancties tegen hem genomen. Zijn positie in Bangkok was echter onhoudbaar geworden en in februari 1919 werd hij met stille trom overgeplaatst naar het consulaat – generaal in Singapore. Na Domela’s vertrek trad H.J. Wesselink, vertegenwoordiger van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel te Batavia, tijdelijk op als diplomatieke waarnemer. Wesselink was initieel in Bangkok om er rijst aan te kopen in opdracht van het Indische Gouvernement-Generaal en het Nederlandse deel van de Britse kroonkolonie aan de Straat Malakka, de ‘Straits Settlements’. Toen bleek dat de rijstoogst dat jaar grotendeels was mislukt vaardigde de Siamese regering een verbod op de verkoop ervan uit waardoor Wesselinks opdracht abrupt werd beëindigd. Toen hij per telegram aan Den Haag te kennen gaf naar Java terug te willen keren, reageerde men daar niet op. Pas na veel aandringen kwam er vanuit het ministerie een telegram om “iemand die in het binnenland met irrigatiewerken bezig was” tijdelijk het consulschap te laten waarnemen. Wesselink die heel deze gang van zaken een aanfluiting vond van de diplomatieke mores onderhandelde daarom zélf met de Deense consul-generaal, die uiteindelijk akkoord ging op twee voorwaarden: hij moest assistentie krijgen van één van de weinige Nederlanders die op dat ogenblik in Bangkok woonden en hij zou maar een paar weken in functie blijven want hij vertrok opnieuw naar zijn vaderland. Dit gebeurde effectief en nu was het de Noorse consul-generaal die op vrijwillige basis en in afwachting van een vervanger uit Holland, de Nederlandse belangen behartigde. Hij heeft niet lang deze functie waargenomen want hij werd een paar maanden later vervangen door H.G. von Oven, toen vice-consul in Singapore, die op zijn beurt, amper een paar maanden later, in maart 1920 om precies te zijn, benoemd werd tot Consul-Generaal in Kaapstad.

Er bleek -opnieuw- bijzonder weinig animo onder het beschikbare diplomatieke personeel in Den Haag te zijn om de vacante plaats in te vullen. De volgende diplomaat die richting Bangkok verdween was H.W.J. Huber, die voordien Nederlandse consul was geweest in het Australische Sydney. Bij koninklijk Besluit van 3 mei 1920 werd hij tot gezant in Bangkok benoemd. Huber kwam op 28 juli aan in Bangkok waar hem en zijn familie in hotel ‘Royal’ een diner werd aangeboden door de 4 heren en 1 dame die de complete bevolking vormden van de Hollandse kolonie in de Siamese hoofdstad op dat ogenblik. Op 12 augustus, nog geen maand na zijn aankomst, overhandigde hij zijn geloofsbrieven aan koning Vajiravudh.

Het merkwaardig snelle verloop in de diplomatieke vertegenwoordiging in Bangkok en het gebrek aan animo om op deze exotische locatie te dienen begon zelfs in de Nederlandse pers op te vallen. In een lang artikel dat op 29 september 1920 in het gerespecteerde Algemeen Handelsblad verscheen werd uitgebreid ingegaan op deze problematiek. Volgens de journalist in kwestie was Den Haag nauwelijks geïnteresseerd in Siam terwijl het land nochtans tal van vooral economische mogelijkheden bood. Bovendien was een goed functionerend consulaat-generaal volgens hem absoluut geen overbodige luxe want volgens zijn gegevens vielen er 125 Chinese handelaren en meer dan 2.000 Javanen en Maleiers onder de Nederlandse jurisdictie in Bangkok… In andere kranten en tijdschriften werd in diezelfde periode stilgestaan bij een oud zeer, namelijk de lamentabele huisvesting van consulaat en consul-generaal. Zo had niet één van de opeenvolgende consuls-generaal – in tegenstelling tot de overgrote meerderheid van zijn Europese collega’s – de beschikking over een eigen legatiewoning.  De kat was de bel aangebonden in het augustusnummer 1920 van Neerlandia, het maandblad van het Algemeen Nederlands Verbond (A.N.V.):

“Het valt te betreuren dat Nederland hier geen eigen Gezantschapsgebouw bezit. Zooals de toestand thans is, is zij vrij onhoudbaar. Door het groote gebrek aan woningen, kan de nieuwe Gezant geen behoorlijk huis vinden, en heeft hij dus zijn intrek in een hotel moeten nemen, terwijl het consulaat zoolang is ondergebracht in het thans toch leegstaande Duitsche Gezantschapsgebouw. Het onhoudbare van dien toestand treedt vooral in het oog, wanneer men bedenkt dat ons land hier extraterritoriale rechten heeft, zoodat alle onderdanen (een paar duizend Javanen, Maleiers en Chineezen) onder onze wetten vallen, wat natuurlijk een behoorlijke plaats tot het houden van een rechtbank bijvoorbeeld onmisbaar maakt. Engeland, Frankrijk, Duitschland, ja zelfs Portugal hebben allen hun eigen grond met behoorlijke gebouwen. Die grond is, indien ik me niet vergis, van Siam ten geschenke gekregen. Indien we het niet daarheen kunnen leiden, dan zit er niets anders op, dan een stuk grond te koopen en eens en voor altijd een einde aan dien toestand te maken.”

Deze aanklacht kreeg enige aandacht in de Nederlandse media en wellicht was het hierdoor dat men uiteindelijk in het najaar van 1921 een pand verwierf op de hoek van Surawong Road en Decho Road, waarin de consulaire diensten werden ondergebracht. Dit was ongetwijfeld één van de grootste verdiensten van H.W.J. Huber geweest.

Na twaalf jaar in Bangkok te hebben gezeten, ontving Huber in maart 1932 echter plotseling het dwingende verzoek van de Minister van Buitenlandse Zaken om zo spoedig mogelijk eervol ontslag in te dienen, aangezien er al geruime tijd klachten over hem binnen waren gekomen. Huber zelf had nog nooit één waarschuwing gehad, noch van de zijde van het Departement, noch van de zijde van de Siamese regering.

A.J.D. Steenstra Toussaint

Zijn beide opvolgers hadden de titel tijdelijk zaakgelastigde, van eind april 1932 tot en met mei 1935 trad H.J. van Schreven als zodanig op en van juni 1935 tot en met december 1936 F.A. van Worden. De nieuwe buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister, Dr. Christiaan Sigismund Lechner, een Schiedammer met Duitse roots werd bij Koninklijk Besluit van 30 december 1936, No. 19 benoemd. Hij had eerder consulaire en diplomatieke diensten vervuld in onder meer Shanghai, Singapore, Hongkong en het Japanse Kobe.  Hij bleef in Bangkok in functie tot zijn pensionering, net voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.

Thailand ontsnapte niet aan de Grote Wereldbrand. Op 8 december 1941 werd het land door Japan bezet. De Japanse militaire autoriteiten namen in Bangkok vrijwel meteen bezit van de buitenlandse legaties waarmee ze in oorlog waren. Om te voorkomen dat ook het Nederlandse consulaat-generaal in hun handen viel zag de waarnemend consul-generaal en gevolmachtigd minister, Abraham Johan Daniël Steenstra-Toussaint – een achterneef van de bekende schrijver Louis Couperus – zich genoodzaakt het bestuur van de Nederlandse legatie over te dragen aan de Zweedse vertegenwoordiger. Zweden was immers neutraal gebleven in de Tweede Wereldoorlog. Hiermee was de cirkel in feite rond want Paul Pickenpack had tachtig jaar eerder, bij de opstart van het Nederlandse consulaat in 1860 de zaken van Zweden behartigd…. Steenstra-Touissaint overleefde de oorlog en zou van 1948 tot 1951 de Nederlandse ambassadeur op de Filipijnen zijn.  Nadien werd hij directeur van Thomsen’s Havenbedrijf in Rotterdam en raakte hij betrokken bij allerlei luchtvaartinitiatieven zoals Rotterdam Air en Transavia. Hij was de laatste in een lange en bij tijd en wijle kleurrijke rij van consuls en consuls-generaal geweest die de hoogste Nederlandse diplomatieke status in Bangkok hadden bekleed. Nadien – en tot op vandaag – was het de beurt aan de ambassadeurs….

1 reactie op “De Nederlandse consulaire diensten in Bangkok (1860-1942) – deel 2.”

  1. Suzy zegt op

    Dank je wel, Lung Jan. Een heel mooi verhaal en ik houd van die historische achtergrond informatie. Dank!


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website