De boog kan niet altijd ontspannen zijn (deel 6)

Door John Wittenberg
Geplaatst in Leven in Thailand, Reisverhalen
20 augustus 2019

John Wittenberg geeft een aantal persoonlijke bespiegelingen van zijn reis door Thailand die eerder verschenen zijn in de verhalenbundel ‘De boog kan niet altijd ontspannen zijn’ (2007). Wat voor John begon als een vlucht, weg van pijn en verdriet is gegroeid tot een zoektocht naar zingeving. Het Boeddhisme bleek hierbij een begaanbare weg te zijn. Op Thailandblog verschijnen vanaf nu met enige regelmaat zijn verhalen.

Overweldigend Anchor

Heen en weer gehotst door de trage maar volhardende stappen van de olifant, onder een parasol op zijn brede rug, zie ik de machtige tempel van Anchor voor me. Met een klein stokje maant de oppasser de olifant tot rust. Hij zit op zijn nek, tussen zijn grote wapperende oren, het meest comfortabele plekje, want de nek beweegt nauwelijks. Ik betaal de prijs voor mijn aanzien. Wachters buigen ootmoedig het hoofd voor mij en ik neem plaats in een vergulde houten draagstoel en word de lange brug overgedragen, die de 300 meter brede gracht overspant. Ik word geplaagd door slechts een glimp van de machtige torens te zien, maar eenmaal door de poort, waar stoere brullende leeuwen de eeuwige wacht houden, zie ik de torens in al hun kracht en majesteit.

Ik ben overdonderd. Vier trotse torens omsingelen een centrale machtige grote toren, ontworpen als bloeiende lotusbloemen. De zon weerkaatst de verguld koperen platen van de torens. Om me heen honderden beeldschone danseressen en muziekklanken weergalmen tegen de zandstenen muren die zijn bekleed met dekens van verguld koper. Overal fleurige parasols, banieren en tapijten van delicaat zijde. Fijne parfums vullen de ruimte en hogepriesters brengen offerandes aan de Goden en vooral aan hun broodheer, de God-koning op wie alle ogen gericht zijn.

In het centrum van dit zinnebeeldende universum, langs een trap die leidt via drie grote terrassen (geflankeerd door vier brullende stenen leeuwen) zetelt op het hoogste terras koning Suryavarman. Hij kijkt neer op zijn onderdanen. In dit paleis en deze tempel zal zijn as eeuwige aanbidding genieten uit respect voor zijn goddelijke komaf en uitbreiding van zijn rijk. Dit gebouw moet hiervan een eeuwige getuigenis zijn.

Maar we leven niet meer in de 12e eeuw. En hoogstwaarschijnlijk was ik niet door de koning ontvangen, maar werkzaam tot mijn vroegtijdige dood als een van de vele honderdduizenden slaven. Zij hebben deze tempel gebouwd, zijn als krijgsgevangen weggevoerd en hebben het met hun leven wegens uitputting moeten bekopen.

Er is een speciaal kanaal uitgegraven van zestig kilometer lang om de blokken zandsteen van de bergen hiernaar toe te vervoeren en met behulp van olifanten naar deze tempel toe te slepen. Geen danseressen nu, geen verguld koperen dekens, geen verguld houten plafonds en geen god- koning meer. Maar wel zevenhonderd meter puntgave insnijdingen in de omcirkelende muren die getuigen van zijn veroveringstochten en goddelijke afkomst.

We kunnen nog steeds daadwerkelijk klauteren over de stenen trappen en de brullende leeuwen over de manen strijken, de nu stille getuigen van grootse rituelen van weleer en plaatsnemen op de plek waar alleen de koning mocht staan. Weinig is afgegrendeld en veel is met de handen te betasten en dat is een geweldige ervaring, wanneer je het kan paren aan de gebeurtenissen van weleer. Sluit de ogen en waan je in de 12e eeuw.

Ik ben in Pompeï geweest, Taormina, Delphi, Efese, allemaal prachtig, maar deze hoeveelheid tempels bij elkaar overtreft alles. Ik heb een driedaagse pas gekocht voor veertig dollar, twintig dollar per dag en de derde dag is gratis en ik heb een tuk-tuk gehuurd voor drie dagen, voor vijfendertig dollar. Noodzakelijk, want de tempels liggen soms kilometers uiteen.

Ik smeer me in met zonnebrandcrème factor vijftig om de brandende zon te weren. Ik zie er met die witte crème uit zoals mijn vriend Wouter op een zonnige winterdag op de golfbaan in Rijswijk. Gewapend met deze oorlogskleur ga ik de tempels te lijf en ik geniet met volle teugen van de prachtige insnijdingen, het echt mogen binnenkomen in de tempels en het met de handen mogen bestrijken. Ik kan daardoor soepel mijn gedachten de vrije loop laten over hoe het vroeger geweest moest zijn.

En zo slenter ik drie dagen rond, in een rustig tempo de ene tempel in, de andere uit. Sommige zijn slechts een ruïne, maar vele zijn in herkenbare en interessante staat. Elke koning bouwde zo zijn paleis en tempel en eromheen leefde soms wel een miljoen mensen. En dat in de twaalfde eeuw! Dit evenaart de grandeur van het oude Rome.

De tempels zijn ontwaakt uit een diepe jungleslaap van meer dan vijfhonderd jaar door Franse kolonisten aan het eind van de 19e eeuw en zijn eigenlijk pas de laatste vijftien jaar goed toegankelijk. Elke tempel heeft zo zijn eigen charme. Anchor Wat is kolossaal en machtig. Anchor Tom is masculien en stevig. Krol Ko is elegant en fijntjes en de ver gelegen Banteay is voor mij als een mooie ongenaakbare vrouw, ingetogen,bescheiden, maar wel weelderig aanwezig. Zij is, zoals elke mooie vrouw, zonder meer een hobbelige weg van dertig km. waard.

Velen gaan met zonsopgang of zonsondergang naar Anchor Wat, maar even buiten Anchor Wat is een heuvel, waar de eerste tempel is gebouwd en van daaruit heb je een prachtige zonsondergang. De oranje zon verdwijnt langzaam achter de tempel en laat een goddelijke gloed schijnen als toegift van Moeder Natuur. Om elke dag opnieuw te benadrukken dat ook zij onder de indruk is van deze mensenarbeid, een meester waardig. Vervuld van deze indrukken laat ik me vermoeid naar mijn hotel rijden en ik weet, wat me ook overkomen zal, dit is in grote dankbaarheid ontvangen en onvergetelijk.

Cambodjaanse kanttekening

Vooralsnog heb ik geen verlangen naar Cambodja terug te keren, ik vind de mensen doorgaans niet aardig. Ze kunnen nauwelijks flexibel omgaan met toeristen en weigeren over het algemeen tegemoet te komen aan hun wensen. Er zal toch veel in dit land moeten veranderen, willen ze de verwende toerist langer kunnen vasthouden dan de drie dagen in Anchor. Ze missen, in tegenstelling tot Thailand, gevoel voor decorum.

Wanneer ik een klein postkantoor binnenstap, zie ik niemand aanwezig totdat ik achter de hoge balie een stretcher ontwaar. Een voorzichtig ‘hallo’ mag niet baten en wanneer ik mijn zwaarste stem opzet, gaat er langzaam één oog open en met een uiterste krachtsinspanning komt er een jong lichaam omhoog om met de grootst mogelijke tegenzin mij geeuwend een postzegel te verkopen.

Wanneer ik ’s avonds tegen elf uur mijn hotel lounge binnenstap, hangt iedereen voor de buis en met een weids handgebaar richting sleutelkast, krijg ik toestemming om mijn sleutel zelf uit te zoeken. Maar o wee als er betaald moet worden. Een ieder rijst razendsnel op om de goudomrande dollars met glinsterende en heldere ogen in ontvangst te nemen. Wanneer ik hierom hartelijk moet lachen, kijken ze je met groot onbegrip aan. Ze zijn trouwens zelden vriendelijk tegen je, heel soms is een vaag lachje te bespeuren.

Het boeddhisme speelt een veel minder prominente rol. De wavegroet (met de handen gevouwen) kom ik niet tegen, al lopen er wel monniken rond, maar ze worden niet begroet en gerespecteerd zoals in Thailand. Ik voel me hier meer een beschouwer dan een deelnemer. De Cambodjaanse keuken is minder gepeperd en gekruid en je komt overal stokbrood tegen. Cambodja is interessant genoeg voor een eerste kennismaking met een prachtige natuur, maar een tweede keer zal voor mij lang op zich laten wachten. Morgen vlieg ik vanuit Sien Riep naar Saigon.

Een toeterend Saigon

Wat een scooters! Duizenden en duizenden scooters in een eindeloze stroom, met af en toe een auto. Ze rijden met een gedisciplineerde snelheid en slaan schijnbaar roekeloos af maar dat is schijn; het is alles zeer doordacht en praktisch. Ik heb zelden meegemaakt hoe vlot alles door elkaar heen gaat. Iedereen gunt elkaar de ruimte door behendig te manoeuvreren en dwars tegen het verkeer in sla je gewoon linksaf (ze rijden hier in tegenstelling tot Thailand rechts) en iedereen rijdt tegengesteld gestroomlijnd om je heen.

Duizenden scooters claxonneren elke tien meter die ze afleggen, een geweldige heksenketel. Wanneer je wilt oversteken te midden van deze krioelende massa, dan loop je gewoon heel rustig over en iedereen (hoop je) rijdt om je heen, totdat je tot je stomme verbazing levend de overkant hebt gehaald.

Maar nu probeert mijn taxi, ook luid toeterend, zich een weg te banen naar mijn pension. Dit keer geen hotel, maar een studio in een gewoon woonhuis. Met huiselijk verkeer zoals je vroeger wel in advertenties voor kostgangers zag. Het is een luxueus woonhuis van vier etages met ’n vader, ’n moeder, ’n studerende zoon, ’n dochter en schoonzoon, twee kleinkinderen, vier honden en twee housemaids.

Alle huizen hier in Ho Chi Minh City (=Saigon) zijn gebouwd onder dezelfde architectuur. Bijna alles is nieuw, omdat veel plat gebombardeerd is. Ze hebben allemaal een garage aan de straatkant, afsluitbaar met een groot hek en daarachter de keuken en de trap naar de bovenliggende etages. Niemand heeft een raam beneden aan de straatkant zoals bij ons. De garages worden overdag als winkeltje, restaurant of als stallingsruimte gebruikt voor de scooters.

Mijn gastheer is een ontzettend vriendelijk gentleman en is na de inval van de communisten in 1975 in ongenade gevallen. De Amerikanen gooiden begin 1974 de handdoek eindelijk in de bloedige ring en op dertig april viel Saigon in wraakzuchtige handen van de Noord-Vietnamezen die nog een appeltje te schillen hadden met de imperialistische landverraders. Het hele kader van Zuid-Vietnam werd vervangen en naar heropvoedingskampen gestuurd.

Nederland is zo gek nog niet

Drie jaar lang hebben de rode rakkers geprobeerd mijn gastheer van kapitalistische elementen te zuiveren en hebben hem daarna teruggestuurd, omdat ze toch wel dringend verlegen zaten om ingenieurs die de economie uit het communistische slop moesten trekken.

De Sovjet-Unie hield het land jarenlang het hoofd boven water, totdat de muur viel en het roer drastisch werd omgegooid om nog te redden wat er te redden viel. Voor het zover was, vluchtten velen met uiterst gammele bootjes het land uit, waaronder de schoonvader van mijn gastheer, die als gouverneur van de provincie drie jaar in een gevangenis heeft doorgebracht.

Maar de hele familie is verdronken. In het huis is een aparte kamer ingericht om de overleden familie te herdenken. Foto’s, bloemen, glaasjes water, lampjes, kaarsjes en wat vers fruit. Omdat de familie geen waardige begrafenis is vergund, dolen hun geesten rond en vinden geen rust. Mijn gastheer gaat elke morgen naar deze kamer om te bidden voor hun zielenheil. Heel droevig allemaal.

Na de val van de Sovjet-Unie (leve Gorbatsjov) kiest de regering eieren voor z’n geld en laat heel langzaam de economische teugels vieren, maar houdt strak vast aan z’n eigen politieke macht. Er ontwikkelt zich nu een rijke middenklasse. Over politiek wordt nog steeds angstvallig gezwegen uit angst voor de geheime politie.

Mijn gastheer vertelt voorzichtig (beetje bij beetje) per dag meer, naarmate ik zijn vertrouwen win. Hij accepteert zijn lot beter dan zijn vrouw. De schoonzoon is afkomstig uit Taiwan en werkt voor een Taiwanese firma die tien keer meer betaalt dan een Vietnamese. Er woont nog een zus in Parijs, waardoor hij het grote huis betalen kan. Het is heel gebruikelijk hier dat de hele familie bij elkaar woont en dat al het geld naar de ouders gaat. Geen lolletje hier als schoonzoon alles te moeten afdragen aan de schoonouders. In ruil krijgt hij als kruimel toegeworpen de mooiste kamer en wordt alles geregeld voor hem.

Maar echt vrolijk word ik er niet van. De familie gaat boven alles in dit economisch onzekere klimaat. Schoonmoeder heeft de touwtjes strak in handen hier. Nederland is zo gek nog niet. In Vietnam was ik nu een berooid man geweest en mijn ex-schoonouders de lachende derden.

Wordt vervolgd…

3 reacties op “De boog kan niet altijd ontspannen zijn (deel 6)”

  1. Pieter zegt op

    Leuk heel herkenbaar verhaal!
    De val van Saigon was 30 april 1975.

  2. bob zegt op

    Zo trekt u van het arme Cambodja naar het rijke Vietnam. In uw verhaal, wat ik overigens bijzonder waardeer, ontbreekt dit gegeven. Ook ontbreekt dat Vietnam zo onderhand grote delen van Cambodja hebben opgekocht met name in en rondom Pnom Penh. De Cambodjanen hebben het niet echt op de Vietnamezen. Zij hebben zelfs angst van de Vietnamezen.

    • Pieter zegt op

      Rijk zou ik Vietnam niet willen noemen, de thai zijn stukken rijker, de verdeling daargelaten..
      Wel is het zo dat succesvolle vietnamese koffie boeren van de central highlands grond proberen te verwerven in Laos,wat niet eenvoudig is.
      Laos follows the Communist form of land ownership. All land belongs to the people and is controlled by the State.
      Zelfde liedje voor Vietnam.
      Vietnam follows the Communist system of land ownership. All land belongs to the people and is managed by the State on behalf of the people. People receive land-use rights – not land ownership.
      Tja, zoals overal geld brengt macht.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website