Hoe arrogant kan een ambtenaar zijn als hij zich een weldaad voor het mensdom vindt? 

De gammele Dakota koerst op een eiland af in de Golf van Siam. Hoe meer het eiland nadert des te lager vliegt het. Midden op het eiland stort het neer. Een explosie, en een vlam schiet omhoog. Daarna is het stil.

‘Meneer, meneer…’ fluistert de kleine ambtenaar. Voor hem ligt een hoofdambtenaar met de ogen dicht. De liggende man kreunt. ‘Nou zeg! Ben ik dood of leef ik nog? Als je mijn pols niet meer voelt zorg dan voor de aanvraag van een onderscheiding omdat ik in diensttijd ben overleden!’

De kleine beambte geeft hem respectvol een ‘wai’ voor hij voorzichtig de hand van zijn superieur pakt. Hij voelt aan de pols en zegt ‘Meneer, ik voel uw pols nog. U bent dus nog niet heengegaan.’

‘O. Nou dat is goed’ zegt de hoge ambtenaar. ‘Masseer nu mijn benen  anders kan ik niet opstaan!’ De ander begint de benen te masseren terwijl hij zegt ‘Dat ik in leven gebleven ben komt omdat u onder een gelukkig gesternte geboren bent. Toen het vliegtuig op de grond neerkwam heb ik u beetgepakt en ben er uit gesprongen net voor de explosie. De andere passagiers zijn allemaal in het vliegtuig verbrand. Alleen u bent blijven leven en ik dank mijn redding aan uw beschermengel.’

‘O ja, zijn ze allemaal dood?’ vraagt de hoge ambtenaar. ‘Ja meneer, ze zijn allemaal dood.’ ‘Dat is dan zo. Je kunt in het leven op alle terreinen met anderen wedijveren, maar niet met het noodlot. Toch?’

‘Dat is waar, meneer. Had uw engel mij niet beschermd dan was ik nu dood. Dat ik gered ben zal ik in dit leven nooit vergeten en ik zal uw trouwe dienaar zijn tot mijn dood.’

‘Ach, een kleinigheid, de moeite van het vermelden niet waard’ zegt de hoge ambtenaar. Hij gaat verder met ‘Ik heb trek. Is er hier wat te eten? Een whisky-soda on the rocks voor het avondmaal gaat er wel in.’

‘Sorry, meneer’ zegt de kleine ambtenaar, ‘Wij zitten hier midden in de jungle. Onze voorraden zijn verbrand. Het is mijn fout dat ik daar niet op gelet heb. Mijn excuses daarvoor alsjeblieft….’

‘Ach, wat maakt het uit. Ik heb wel erger meegemaakt. Tijdens dienstreizen op het vasteland heb ik dikwijls honger moeten lijden. Zijn er mensen in de buurt?’ ‘Dat weet ik nog niet maar ik vraag uw toestemming dat te onderzoeken.’

Dan rent hij weg. Nadat hij zich een uur door de jungle een weg heeft gebaand komt hij terug, in gezelschap van twee mannen. Uit de manier waarop ze er uit zien maak je op dat het om twee gewone burgers van het Thaise volk gaat.

Nadat de kleine ambtenaar de twee mannen heeft verteld te knielen en de handen eerbiedig tot een ‘wai’ te brengen doet hij verslag. ‘Ik heb het  eiland gecontroleerd. De naam is onbekend. Er zijn geen mensen of dorpen, alleen maar jungle. Er is een beekje met schoon water, geen wilden maar wel ongevaarlijke dieren. Ik heb deze mannen  meegenomen opdat ze, knielend, u kunnen begroeten en zo de eer voelen dat ze u mogen zien.’ ‘Prima’ zegt de hoge ambtenaar. 

En tot de twee mannen: ‘Wat doen jullie op dit eiland? Wat eten jullie?’ ‘Wij zijn vissers, meneer. We zijn door schipbreuk op dit eiland terecht gekomen. Sindsdien zijn wij hier en kunnen niet naar huis terug omdat er nog geen schip voorbij is gevaren.’ ‘Zie je nou wel!’ zegt de hoge beambte op barse toon. ‘Jullie twee kunnen elkaar gewoon niet helpen. Nu ik er goed over nadenk is dit land gewoon om te janken. Als mijn vliegtuig nu eens niet hier neergestort was, wat zouden jullie dan doen? Vermoedelijk zouden jullie tot je dood op dit eiland blijven.’

De mannen buigen angstig, de handen nog steeds tegen elkaar aan, en antwoorden trillend van angst ‘Wat u maar wilt!’ De ambtenaar gaat verder. ‘Jullie hebben echt geluk dat mijn inspectietocht mij naar dit gebied heeft gebracht, anders hadden jullie nog meer problemen. Enne, ik krijg langzaamaan honger. Sta op en maak wat te eten. Het hoeft geen groot menu te zijn; drie of vier gerechten is wel genoeg!’

Een hut bouwen

En dan, tegen de lagere ambtenaar, ‘Geef ze advies. Je kunt zulke mensen niet vertrouwen. Je moet ze constant in de gaten houden. Als het eten klaar is laat ze dan een hut bouwen bij de beek. Vergeet geen veranda zodat we buiten kunnen zitten, en denk aan jaloezieën tegen de zon.’

Met de aanwijzingen van de kleine ambtenaar kunnen beide onderdanen midden in het oerwoud een uitstekende maaltijd samenstellen; zoiets heeft de hoge ambtenaar nog nooit gehad. Alles smaakt en is zijn lievelingsgerecht. En hoewel het eiland midden in zee ligt bestaat het diner natuurlijk niet uit ‘fruits de mer’ zoals krab, zeekreeft, mosselen of andere zeevissen, nee, het bestaat uit moeilijk te vangen zoetwatervis, uit bosvruchten en zelfs zaken als ijs en whisky-soda heeft de slimme ambtenaar uit de onderdanen kunnen persen. Al na korte tijd komen de eerste dienbladen met eten en drinken aan. Er is aan niets tekort.

De kleine ambtenaar verontschuldigt zich tegen zijn chef: ‘Ik hoop dat u, meneer, het mij vergeeft als iets niet aanwezig is. Het is echt een ellendige plek hier.’ De chef laat zijn blik eens gaan over het eten en zegt minzaam ‘Het is goed zo. We zijn hier zonder afspraak. Maar je ziet, je kunt uit iedere fout leren, en je moet steeds je best doen om je fouten goed te maken.’ Daarna begint hij hongerig te eten waarbij de andere ambtenaar hem bedient want de beide burgers haasten zich, een hut te bouwen.

Als de hoge ambtenaar klaar is met eten schrijdt hij deftig naar de beek waar een huis staat, gebouwd met het zweet van de burgers. Er is een woon- en een slaapkamer, bad, keuken en een grote veranda met jaloezieën. Bed, kussens, tafels en stoelen; alles overeenkomstig zijn rang door de burgers daarheen gebracht. Het huis is op elektriciteit aangesloten en dat is op bevel van de kleine ambtenaar opgewekt uit waterkracht. 

De hoge heer bekijkt het huis van alle kanten en knikt eens tevreden. ‘Dat hebben jullie keurig gedaan. Heel veel dank. Ik denk dat ik hier maar wat langer blijf. Na gedane arbeid moet je goed uitrusten!’ Zijn ondergeschikte wacht onder aan de trap tot zijn chef naar boven gegaan is en zegt eerbiedig ‘Wat een eer voor ons!’

De tijd vliegt voorbij

Na drie jaar zijn de levensomstandigheden op het eiland volledig anders. Het eiland, dat maar twee bewoners had die wild en onderontwikkeld waren, is er op vooruit gegaan nadat beide beambten de leiding over de burgers hadden genomen. Er zijn nu dienstwoningen, een aangelegde tuin, mooie watervallen en grote en kleine straten. Er loopt een brede rondweg over het eiland.

Aan zee ligt een kuuroord van de overheid. Er staan gebouwen met  voorzieningen die door de burgers zijn gebouwd ten behoeve van het welzijn van de ambtenaren die inmiddels een dikke buik hebben omdat het hen erg goed gaat. Er is daar volop voedsel.

De twee burgers daarentegen gaan nog steeds in het bos slapen omdat ze zich niets beters kunnen permitteren. Ze hebben de laatste maanden ook  geen vrije tijd om voor zichzelf iets te doen want ze zijn in staatsdienst gevorderd om het eiland te ontwikkelen. Zij moeten klaar staan om de hoge rijksinspecteurs te ontvangen en toevallig iedere dag bij hen komen kijken.

Er komt nog steeds zelfs niet één boot aan de horizon. De hoge ambtenaar zegt ongerust tegen zijn ondergeschikten ‘Ik ben nu al heel lang hier. Ik krijg heimwee en wil terug naar huis.’ ‘Maar meneer, ik kan het probleem niet oplossen hoe u naar Bangkok moet komen.’

‘Ach, zelfs zoiets eenvoudigs kun je niet oplossen! Haal die mannen naar hier en laat ze een boot bouwen. Hout zat in het bos, toch? En die  mensen zijn visser geweest dus zij kunnen ons naar Bangkok brengen als de boot klaar is!’

De twee onderdanen hakken bomen om en bouwen een boot. Ze verbouwen katoen om daarvan draad te trekken en tenslotte een zeil te weven. Als alles klaar is vragen ze de twee ambtenaren aan boord. Ze nemen ook proviand mee opdat de heren onderweg wat te eten en te drinken hebben. Daarna hijst men het zeil en gaat de boot de zee op. Tenslotte brengen ze de heren tot bij hun huis.

Ze worden met vreugde ontvangen. Vrouwen, kinderen, familie en huispersoneel ontvangen ze allerhartelijkst. Iedereen is onder de indruk van de kracht van het gelukkig gesternte waaronder de hoge ambtenaar geboren moet zijn nu hij ieders leven beschermd heeft. De tafel wordt gedekt voor een groot feest. Goed eten en mooie dranken komen op tafel om de terugkeer van de beide heren te vieren.

Dan komt een dienstmeisje nederig naar de hoge heren en zegt: ‘Geachte heren, voor het huis zit een stel buitenlui die beweren dat ze met u beiden van het eiland gekomen zijn. Wat kan ik die mensen namens u zeggen?’

‘Ach! Helemaal vergeten’ zegt de hoge ambtenaar, ‘ja, die zijn met mij meegekomen. Ze hebben mij tot aan het huis vergezeld, zeker, een indrukwekkend gebaar. Geef ze een borrel! En niet de duurste want de betere merken proeven ze echt niet. Vertel ze daarna dat ze naar huis  kunnen, ik heb ze niet meer nodig. O, en vergeet niet de glazen mee naar binnen te nemen….’

Bron: Kurzgeschichten aus Thailand (1982). Vertaling en bewerking Erik Kuijpers. Dit verhaal is ingekort.

Auteur Kukrit Pramoj (in Thais คึกฤทธิ์ ปราโมช, 1911-1995) was schrijver, staatsman, journalist, acteur en danser. Dit verhaal is uit de bundel ‘Ruam rüang san’, korte verhalen. Over zijn leven en werk: https://www.thailandblog.nl/cultuur/kukrit-pramoj-19111995-een-ongelooflijk-veelzijdige-man/

2 reacties op “‘Zo zijn de hoge heren’ een kort verhaal van Kukrit Pramoj”

  1. janbeute zegt op

    Een leuk humoristisch verhaal,maar zo vergaat het ook in de bewoonde wereld.

    Jan Beute.

  2. Singtoo zegt op

    Heel leuk verwoord hoe het veelal toe gaat in het dagelijkse leven van veel mensen hoog tot laag.
    MAAR er zijn gelukkig ook veel uitzonderingen.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website