Op Thailandblog lees je voorpublicatie van de thriller ‘Stad der Engelen’ die zich, zoals de titel al laat vermoeden, integraal in Bangkok afspeelt en is geschreven door Lung Jan. Vandaag hoofdstuk 8 + 9.


Hoofdstuk 8

Toen hij eindelijk terug in zijn loft was aanbeland voelde J. zich opgebrand en leeg.  Hij moest de mallemolen in zijn hoofd tot rust laten komen en bijtanken. Hij knipte, ondanks zijn nog lichtjes natrillende handen,  accuraat de punt van z’n sigaar en verhitte de kop zorgvuldig met een gloeiend cederhoutje. Een sigaar aansteken is zoiets als een hoed dragen, een gekookt ei pellen of de liefde bedrijven. Je weet hoe het moet of je weet het niet. J. wist het. Men beweerde dat God whiskey had geschapen om te beletten dat de Ieren de wereld zouden veroveren, maar daar was hij dan toch niet écht in geslaagd dacht J. zelfgenoegzaam, terwijl hij een forse bel van een 21-jaar oude Bushmills Single Malt voor zichzelf uitschonk. Of ze er ook een succes van hadden gemaakt, dàt was een ander verhaal…

De whiskey milderde in ieder geval de scherpte van het knagende gevoel van verlies en verbittering dat hij had. Hij moest dringend een paar zaken op orde krijgen en daarvoor had hij zo snel mogelijk feedback in de persoon van z’n partner in crime Kaew nodig. J. had vanop de plaats delict Kaew kort telefonisch gebriefd en hem opgevorderd om als de bliksem naar het bureel in de loft te komen. Een kleine twintig minuten later, nadat J. zich had opgefrist, keken ze elkaar over het bureau gemelijk aan. Kaew zat met smaak een portie Som Tam, knapperige en vooral érg pikante papaya-salade te verhapstukken. Niet echt uit honger maar gewoon voor de lekkere trek. Dat was één van aangename privileges van het vrijgezel zijn: je kon eten wat je wou, wanneer je dat wou.. ‘Vertel eens, wat denk je ?’Kaew slurpte bedachtzaam aan een Cola en liet af en toe met gesloten mond discreet een boertje. Hij had J.’s verhaal gehoord en leek niet echt aangedaan van Tanawats voortijdige verscheiden. Dat was nu eenmaal, statistisch gezien, een beroepsrisico voor speurneuzen en politie-informanten.

Nou ?

Kaew leunde achterover, krabde eens in zijn haar en zei ‘Ik weet het niet J., écht niet… Deze zaak wordt alsmaar geschifter. Ben je zeker van dat er een verband is tussen ons dossier en de moord op Tanawat ?

Dat kan bijna niet anders want ik had hem nog nooit zo verontrust gezien als eergisteren. Hij moet ergens een gevoelige snaar hebben geraakt waar hij beter van was afgebleven…

‘Heb je in dat geval al eens aan je eigen veiligheid gedacht ? Vind je niet dat het link begint te worden ? Een moordenaar heeft je notabene persoonlijk uitgenodigd om zijn niet zo fraaie handwerk te komen bewonderenEn intussen zijn ook de smerissen méér dan geïnteresseerd in jouw handel en wandel.’

Weet je, ik ben al jaren gewend aan de aandacht van de Hermandad in mijn persoontje,’ zei J. ‘maar wat mij frustreert is dat er zoveel losse eindjes aan deze zaak zitten. Waarom gedroeg Tanawat zich gisteren zo paranoïde aan de telefoon en waarom moest hij uit de weg worden geruimd ? Waarom vielen er in de villa van Anuwat drie doden ? Dit blinde en in mijn ogen zinloze geweld staat  absoluut niet in verhouding tot de diefstal an sich. Ik heb nog nooit zo’n bizarre zaak meegemaakt. Bovendien zal het nog verdomd moeilijk worden om de moord op Tanawat te duiden want hij mocht dan al een vriend van mij zijn geweest, maar ik wist in feite bitter weinig over hem. Hij hulde zich telkens weer in een waas van geheimzinnigheid. Wellicht kickte hij op het cloak & dagger-sfeertje dat hij in het leven had geroepen maar ik weet bijvoorbeeld zelfs niet waar hij woonde…

Is het aan ons om de moord op Tanawat te duiden ? Dat lijkt me meer een job voor de politie.

De politie… de politie…’ J. klonk gepikeerd. ‘Kijk, ik twijfel niet aan de vakbekwaamheid van Maneewat maar Tanawat is op een vreselijke manier aan z’n eind gekomen omdat ik hem op onderzoek had uitgestuurd. Ik, begrijp je ? Niemand anders… Ik. Hij was voor ons aan de slag. Wij zijn het aan onszelf verplicht om uit te vinden waarom en door wie hij werd afgemaakt. Heb jij dan geen eergevoel in dat grote lijf van jou ?

Tot zijn ergernis zag J. dat zijn sigaar tijdens zijn monoloog was uitgegaan. Terwijl hij op zoek ging naar lucifers, richtte hij zich opnieuw tot Kaew: ‘Wat maak jij van zijn laatste boodschap? Als het überhaupt al een boodschap is… Die J. zal wel op mij en niet op Jezus Christus of J. Lo slaan… ‘

Deze laatste opmerking vond Kaew blijkbaar érg grappig en J. werd – tot z’n groeiende irritatie – beloond met een stralende en alsmaar breder wordende glimlach.  

‘Misschien wou hij zo duidelijk maken dat 838 voor mij bedoeld is maar wat betekenen in Godsnaam die drie klerecijfers…? Ze maken in ieder geval onlosmakelijk deel uit van een boodschap, die als een ronddwarrelende ouwe krant of een vodje papier is blijven hangen aan het prikkeldraad van het wankele hek langs de grens tussen hier en de eeuwigheid. ‘

Kaew dacht er het zijne van: ‘Je hebt je roeping gemist Boss, je had dichter moeten worden…

Ja, ja… lach maar,’ bromde J.

‘Cynisme is het toppunt van openheid in een samenleving van hypocrieten,’ oreerde Kaew.

Ja, lul maar raak…’ J. wierp een onderzoekende blik op De Bolle: ‘ En zit daar toch niet zo stompzinnig te staren…Het lijkt wel of je een olifant in een roze tutu op Sanam Luang hebt zien dansen… Laat je hersentjes eens werken. Je wordt niet voor niets flink betaald…’ Onbewust sloeg J. met zijn vlakke hand hard op het tafelblad. ‘Wat een afknapper ! Het is om er de rambam van te krijgen… What the fuck betekent 838… Een kluiscode, een deel van een telefoonnummer, een huisnummer? Ik weet het echt niet…’ Het irriteerde hem mateloos dat zijn grijze cellen blijkbaar liever ergens in een slecht verlichte wachtkamer een nuffig rooskleurig vrouwenblaadje zaten te lezen dan aan het werk te gaan…

Kaew had J. nog nooit zo gefrustreerd gezien. Meer dan twintig minuten had hij door z’n kantoor op en neer lopen benen en nu zat hij totaal nutteloos rond te draaien op z’n antieke bureaustoel. Hij mocht verhopen dat ie er niet doorzakte want Kaew herinnerde zich nog levendig hoe het ding vol houtworm had gezeten toen J het had aangekocht. Nerveus lurkte z’n baas aan zijn stinkstok en trommelde met zijn vingers op het werkblad tot hij plots een besluit nam en energiek uit z’n bureaustoel opveerde.  ‘Kom Pipo ! In de benen.. We gaan naar Tanawat’s kantoor. Op zoek naar een aanwijzing…

Net voor ze de loft verlieten aarzelde Kaew zichtbaar.  Hij verstijfde alsof iemand hem net had gevraagd om zonder beveiligingskoord over een gigantisch diepe kloof te springen.

Wat is er ?’ Vroeg een bezorgde J.

Zouden we niet beter een taxi nemen ? ‘ Probeerde Kaew.

Ben je betoeterd ? ! De faculteit is nog geen kilometer van hier en bovendien kan een beetje beweging nooit kwaad Bolle…’ J. ergerde zich al jaren aan de bizarre gewoonte van de meeste Thai om zo weinig mogelijk met de benenwagen te doen. Zelfs voor de kleinste verplaatsingen werden steevast de taxi, motortaxi of tuk-tuk aangesproken.

Buiten gingen ze meteen op in het bruisende weefsel van de stad. De zon stond inmiddels zo hoog dat hij de kleurrijke taferelen overbelichtte. In de smalle steeg was het uitkijken voor de horden in mouwloze en niet meer zo frisse witte shirts gestoken kruiers die hun stootkarren van en naar het Chinese pakhuis aan de overkant duwden. Aan de hoofdstraat fatsoeneerden luidkeels reclame makende straatventers hun waren terwijl oude vrouwen fel discussiërend van kraam naar kraam liepen en weifelend en in het bijzonder met een erg kritisch oog, de aangeboden waren keurden. Jolige bouwvakkers op hun wankele bamboesteigers schreeuwden naar elkaar in een Isaans dialect dat onverstaanbaar was voor J. Een verdwaalde en vooral luidruchtige groep Chinese toeristen probeerde de straat over te steken en waagden hun leven in de gestage stroom van luid toeterende geel-groene of blauw-roze taxi’s en de gammele, stinkende wolken uitlaatgassen uitbrakende roestbakken van stadsbussen die alleen met een paar forse klinknagels aan elkaar leken te hangen..

Toen ze in het faculteitsgebouw arriveerden bleken ze niet de enigen te zijn geweest die het lumineuze idee hadden gehad om hier poolshoogte te nemen. Koh, één van Maneewat’s hulpjes, zag hen door de gang aan komen struinen en riep ‘Hé Boss ! kijk eens wie daar zijn..’

‘Nee maar ! Onze eigenste Laurel en Hardy’ kraaide de hoofdinspecteur, terwijl hij om de hoek kwam kijken. ‘Waarom ben ik niet verbaasd ?’ Met een gespeeld vermakelijke grijns vroeg hij J.: ‘En, vergeten sporen uit te wissen ? Of last van je geweten ?  Alhoewel dat  laatste me wél zou verbazen want het aantal Farang met een geweten in deze stad kan je met gemak op de vingers van één hand natellen…‘

Ja, vertel met wat, ‘ mompelde J.

Hij en Kaew konden over Maneewats schouder een deel van de enorme ravage zien die in Tanawats’ kantoor was aangericht. Alle kasten waren leeggehaald en de rechercheurs in de kamer waadden enkeldiep door de gehavende boeken en kapotgescheurde papieren op de vloer. Alles wat er restte van een briljante academische carrière lag in complete chaos als vuilnis op de vloer. De schamele restanten van een intellectuele erfenis. J. werd er een beetje triest van.

Blijkbaar is iemand jou en ons voor geweest’ zei J. terwijl zijn ogen nieuwsgierig ronddwaalden.

Dat kan je wel zeggen’, repliceerde de hoofdinspecteur nors. ‘Enig idee waar Tanawat’s agenda en laptop zijn ?

Vermoedelijk in de foute handen’ stelde J. zonder ironie. Maneewat draaide zich schouderophalend om en één van z’n hulpjes schoot meteen naar voren en blafte naar J. en Kaew dat ze weg moesten wezen. Z’n woordkeuze was in feite nét iets kleurrijker, maar kwam op hetzelfde neer.

Hoofdstuk 9.

Drie uurtjes slaap. Voor Napoléon Buonaparte zouden naar verluidt twee of drie uurtjes per nacht hebben volstaan. Wellicht was ie daarom zo’n opdonder geworden… Hij had met Kaew tot 03.00 u. alle mogelijke scenario’s doorgenomen maar was geen flikker opgeschoten. J. voelde zich niet echt O.K. om een understatement te gebruiken. Tot overmaat van ramp had de airco in de slaapkamer in de loop van de nacht de geest gegeven en werd hij die ochtend in alle vroegte badend in het zweet wakker. Een ijskoud glas Nam Som, sinaasappelsap en een meditatief moment in zijn ruime inloopdouche waar hij een half pak Shokubutsu Extreme met houtskool en saké-extract op zijn bast had uitgesmeerd en de nadien met kwistige hand verstoven Dior Cologne pour Homme, hadden hem weliswaar opgemonterd en verfrist maar de nevel in zijn hoofd was nog niet helemaal opgeklaard.

Er moest toch ergens in deze godvergeten stad een clou te vinden zijn die hem op de juiste weg kon helpen…. Alsof hij erom gebeden had verscheen er plotseling in de Stad der Engelen een Engel in de ravissante gedaante van Anong op zijn drempel die de grootste moeite had om aan de enthousiaste begroetingen door een behoorlijk opdringerige Sam het hoofd te bieden. ‘Wat een schatje,’ klonk het ‘Sooooo Cuuuuuuute’

Af Sam ! Jij bent écht met lengtes voorsprong de slechtste waakhond in héél Thailand,’ vermaande J. zijn trouwste metgezel.

Een kaboutertje heeft me verteld dat er een verband is tussen een saaie hoogleraar die gisterenochtend vermoord werd teruggevonden en een ietwat obscure antiekdealer uit Chiang Mai die weigert het achterste van zijn tong te laten zien’, zei ze.

O Ja ?’ J. klonk afwezig.

Wat kijk je somber zeg.’

Mijn gewone ochtendstand’, zei hij, terwijl hij gespannen nadacht hoeveel hij aan Anong kwijt kon en vooral kwijt wou. ‘Die saaie hoogleraar, zoals jij hem zo fijngevoelig omschrijft, was niet alleen één van m’n beste informanten maar ook een goeie kameraad in een stad waar deze soort eerder een zeldzaamheid is….

Sorry hoor, maar oom wordt een beetje ongeduldig, begrijp je ? Vertel me nu niet dat jouw vriend iets met onze zaak te maken heeft…

‘Wie weet… En als dat al zo zou zijn… So What ?’

‘Komaan,’ sprak ze geïrriteerd. ‘Oom rekent op een uiterst discrete afwikkeling van dit dossier. De toeters en bellen van een politieonderzoek naar de liquidatie van een high-profile figuur kan hij missen als de pest…’

‘Een pruillip staat je écht niet, ‘ zei J. sarcastisch. ‘Ik kan er inkomen dat jouw oom hier geen behoefte aan heeft. Ik ook niet om eerlijk te zijn, maar de dingen zijn zoals ze zijn. M’n assistent Kaew en ik hebben ons tot vroeg deze ochtend het hoofd gebroken over het waarom van deze moord maar we zijn geen sikkepit gevorderd.’ De frustratie droop van J.’s woorden. Hij kon het niet verhelpen maar de gedachten tolden door z’n hoofd. Met iets van vertwijfeling zuchtte hij : ‘Waarom is het leven toch zo gecompliceerd ? Weet jij het ? Meestal wanneer ik een zaak onderzoek is het vooral een kwestie van routine. Van het stukje bij beetje verzamelen en natuurlijk ook verifiëren van saaie informatie waarvan het meeste later ook nog eens totaal irrelevant blijkt te zijn… ‘ Hij wendde zich tot Anong die hem met een sceptische blik zat op te nemen.

Denk nu niet dat ik theatraal doe… Speurwerk is heel vaak een zaak van gewoon een bij een op te tellen. Maar soms lijkt dit werk op doelloos zwoegen en levert het – excusez le mot–  geen reet op… Zoals nu… Ik heb het gevoel dat ik doelloos in het ronde trappel. Dat ik,  bij gebrek aan houvast, langzaam maar zeker aan het verdrinken ben. Er zijn gewoonweg geen aanknopingspunten… Misschien moet jij maar een boei werpen voor ik verzuip… ’

Kom nou,’ zei ze met een stralende glimlach, ‘wees blij dat je wat mag tobben. Was het niet Georges Bernanos die ooit poneerde dat optimisme een valse hoop is die wordt gebruikt door lafaards en dwazen ?’

Huh… Heb jij Bernanos gelezen ?’

‘Ja, oom vond dat ik een brede, vooral op Europa gerichte opvoeding moest krijgen en ik heb zowat alle Franse, Britse en Duitse klassiekers gelezen. Bernanos vond ik vooral interessant in zijn bijna pamfletaire ‘Les Grands Cimetiéres sous la lune’. Maar ik hou eerlijk gezegd meer van enkele andere schrijvers van z’n generatie. Als ik moet kiezen dan ga ik wellicht zonder veel aarzelen voor een Montherlant en absoluut zeker voor Céline… In tegenstelling tot veel van m’n vriendinnen, heb ik mijn diploma’s niet laten kopen…’

‘Jeezes.. Ongelofelijk, jij bent de eerste Thaise met wie ik een boompje over Céline, die briljante boef, kan opzetten…’ J. wou het niet toegeven maar hij was voor het eerst écht onder de indruk van Anong. Hij had te lang voor gratuit aangenomen dat ze een leeghoofdige modepop was maar nu was hij méér dan aangenaam verrast. Bleef natuurlijk wel het kleine probleempje dat dit dossier potvast zat….

Ik ben wel de laatste om jou te zeggen hoe je het beste te werk gaat. Ik hoop dat je bewust bent van het gevaar op wolfsangels en schietgeweren… Je zou er in elk geval weinig aan hebben als ik hier gewoon wat kalmerende gemeenplaatsen zou zitten mompelen over hoe geweldig je het doet…’ Dit laatste kon J. alleen maar met een hoofdknik beamen. Er viel een ongemakkelijke stilte en Anong besefte dat enige afleiding voor soelaas kon zorgen: Weet je wat…?  Laat ons gaan brunchen en daarna werken we ons samen opnieuw door het dossier.’ Een uitnodiging waarvan ze wist dat J. er niet aan zou kunnen weerstaan.

Een dik half uur en vier flauwe grappen later zaten ze aan een tafeltje voor twee in The Riverside Terrace van het Oriental Mandarin Hotel. De brunch streelde niet alleen zijn smaakpapillen maar ook z’n ego. De jaloerse blikken van een aantal Heren van Stand waren hem niet ontgaan toen hij galant, met Anong aan zijn arm, door de imposante lobby van dit legendarische vijfsterrenhotel was geschreden. Uit het verleden wist hij dat het geen sinecure was om een goeie tafel te bemachtigen in het Oriental, maar één telefoontje van Anong, weliswaar met referentie naar oomlief, volstond blijkbaar.

J. had een bijzondere voorliefde voor dit hotel in het hart van de Oude Farangwijk. Het was niet alleen een van de elegantste en meest comfortabele hotels in de stad maar ook de vaste honk van sommige van z’n lievelingsschrijvers zoals John le Carré, W. Somerset Maugham en Ian Fleming wanneer ze in de Thaise hoofdstad op bezoek waren geweest. Hij herinnerde zich met een pijnlijke steek in zijn borst, dat het uitgerekend Tannawat was geweest die hem ooit had verteld hoe Joseph Conrad, toen nog gewoon de Poolse zeeman Teodor Korzeniowski, in januari 1888 als officier bij de Britse koopvaardij vanuit de Seaman’s Lodge in Singapore naar de Siamese hoofdstad was gestuurd om het bevel over te nemen op de Otago, een roestige bark waarvan de kapitein schielijk was komen te overlijden en het grootste deel van de bemanning met malaria gehospitaliseerd was. Tot hij een fitte bemanning en een loods had gevonden doodde hij de tijd overwegend in de Billiard Room van het Oriëntal Hotel, het énige echt comfortabele hotel dat in die dagen in de Siamese hoofdstad te vinden was en dat in 1876 voor het eerst haar deuren had geopend. Er verblijven of dineren deed hij echter niet want daarvoor was zijn gage van 14 pond Sterling per maand nét iets te bescheiden. J. hield van Conrad’s werken als Lord Jim en Heart of Darkness met zijn meesterlijk verhalende stijl en sterk tot de verbeelding sprekende anti-helden. Niet toevallig bracht hij tijdens de brunch het gesprek op hem en een paar andere auteurs die hen hier waren voorgegaan. Hij maakte in elk geval indruk op Anong door uit het hoofd de prachtig gestileerde beschrijving te reciteren die Conrad in The Shadow line had neergepend toen hij over de Chao Phraya van de Stad der Engelen wegvoer: ‘There it was, spread largely on both banks, the Oriental capital which has yet suffered no white conqueror. Here and there in the distance, above the crowded mob of low, brown roof ridges, towered great  piles of masonry, king’s palaces, temples, gorgeous and dilapidated crumbling under the vertical sunlight’…

Ze bekeek hem met een blik die een mengeling van scepsis en verwondering was. ‘Ik kan jou niet plaatsen,’ zei ze.

Je bedoelt hoe iemand met mijn looks en mijn talenten in dit soort werk is beland ?’

Nee,’ lachte ze. ‘Ik dacht meer in de richting van het vat vol tegenstrijdigheden dat jij lijkt te zijn. Ik heb me laten vertellen dat je graag de held uithangt maar je bent erg voorzichtig. Je hebt al die spieren maar toch lees je met liefde stapels boeken. Je bent sarcastisch en eigenwijs en maakt overal – niet altijd even geslaagde – grappen over maar diep van binnen lijk je kwetsbaar… ‘

‘Weet je, Hemmingway zei ooit dat de beste manier om er achter te komen of iemand te vertrouwen is, hem vertrouwen is…’  zei J. terwijl hij haar strak aankeek. Ze wendde haar blik niet af maar zei: ‘Ik kan het alvast proberen…

Eens terug in de loft begonnen ze, gezellig weggezakt in de Chesterfield, de hele zaak opnieuw door te nemen. Geleidelijk maar onontkoombaar was er onder het genot van een paar glazen van een turfachtige Lagavulin die slechts een paar jaar jonger was dan Anong, een licht erotiserende ondertoon in hun gezamenlijk onderzoek geslopen. De zilte rokerigheid van de whisky was hen lichtjes naar het hoofd gestegen al kon ook het alcoholvolume van 43 % daar mee schuld aan hebben.  Een soort van sexy flirt  waarbij nauwelijks verhulde dubbelzinnigheden, steelse blikken en een paar verbale strelingen de ingrediënten vormden.  J. was er niet vies van, integendeel, maar hun voorspel werd eensklaps ruw gestoord door Kaew die opvallend monter kwam binnenrollen. ‘Je gelooft nooit wat ik heb gevonden…

Wat ?’ snauwde J. die niet erg opgetogen leek door deze plotse onderbreking.

Niets, maar dan ook helemaal niets.  En dàt is pas verdacht. Tanawat heeft in de laatste 48 uur van zijn leven niet één spoor nagelaten. Ik vertel je, diegene die hem heeft koud gemaakt was een uitzonderlijk getalenteerde beroeps.

Daar kon ik zelf ook wel opkomen…’ En met een geërgerde, argwanende blik richting Kaew ‘Heb je alle pistes nagegaan die we samen hebben overlopen ? ’

Ja hoor, in de universiteit kon zoals te verwachten was, niemand mij iets bijbrengen. Professor Tanawat was er perfect in geslaagd zijn dubbelleven geheim te houden voor werkgever en collega’s. De enige familie die hij nog had is een broer die in Lamphun woont en die het in Keulen hoorde donderen toen ik hem deze voormiddag telefonisch contacteerde en over zijn dood vertelde. De politie had zelfs nog niet de moeite gedaan om hem te contacteren. ‘

‘Wat een sukkels,’ foeterde J.

Van z’n broer kon ik ook niets wijzer worden want de laatste keer dat hij hem had gesproken was alweer vier maanden geleden.’

Dus opnieuw niks anders dan doodlopende sporen… Wat is er hier in godsnaam aan de hand ? Zo schieten we toch helemaal niks op. ‘ De deceptie droop van J.’s stem.

Over de smerissen gesproken.. Ik heb nog een nieuwtje, ‘zei Kaew, ‘Daar dreigt een bommetje uit te barsten. De kolonel in wiens district Tanawat werd gevonden, lijdt blijkbaar aan een plotse opstoot van territoriumdrang. Nu de zaak breed wordt uitgesmeerd in de media wil hij de zaak naar zich toetrekken. Kwestie van zich wat te kunnen profileren. Alle geruchten die ik heb opgevangen duiden erop dat hij zal proberen om  jouw vriendje Maneewat een pad in de korf te zetten.

Wel, dat is een probleem voor hen, niet voor ons, hoe meer ze elkaar dwarszitten, des te minder tijd ze hebben om zich met ons bezig te houden,’ snauwde J.

Zowel Kaew als Anong kregen de indruk dat J. hun gezelschap niet langer op prijs stelde en maakten zich, na het uitwisselen van een paar betekenisvolle blikken, snel met een smoes uit de voeten. J. bleef alleen achter op de loft met Sam die hem onder zijn borstelige wenkbrauwen scheef lag te bekijken.

Ga jij ook nog beginnen misschien ?

Sam voelde de bui hangen, dacht er het zijne van en verdween, staart tussen de benen, richting het dakterras.

J. had de indruk dat hij in een doodlopend straatje was beland. Hij kreeg in deze zaak geen poot aan de grond, kon geen concrete aanknopingspunten vinden. Hij zou dit nooit toegeven maar het schielijke verscheiden van Tanawat was niet alleen een koude douche geweest die een domper op z’n onderzoek had gezet maar had er vooral dieper ingehakt dan hij liet uitschijnen. Zijn nieuwe identiteit, de geheimhouding en zijn reislust hadden ervoor gezorgd dat hij nauwelijks échte vrienden had. Als hij er goed over nadacht dan was de prof één van de weinigen geweest waarmee hij in de loop van de jaren een échte vertrouwensband had gekregen. Hij voelde dat hij tekortgeschoten , niet alleen als tweedeklas speurneus, maar vooral als vriend. En pas nu besefte hij hoe groot zijn verlies wel was. Hij zou hem verdomme missen en dat besef deed pijn….

Uit pure frustratie en misschien zelfs balorigheid ging J. ’s avonds stappen. Een rusteloze geest met rusteloze voeten. Het was een warme avond. Zo warm dat er stoom van de daken leek te slaan. Een soort van nauwelijks waarneembare condens die tussen en boven de gebouwen uit rees en de gloedrode zonsondergang nevelig maakte. Een lome, wazige nevel die zich ook langzaam, dankzij z’n gestage alcoholconsumptie, meester had gemaakt van J. Hij was godbetert zelfs in de louche bars bij Nana Plaza, de zweterige en stinkende, in hard neonlicht badende oksel van de stad der Engelen, verzeild geraakt waar hij tot zijn ergernis werd bekeken als een van de vele Farang op zoek naar goedkoop vertier. Toen de bargirls zijn afwijzingen in bijna accentloos Thai hoorden, wisten ze meteen dat hij niet écht geïnteresseerd was in boom boom. Hij had het tientallen keren, tot in zijn vriendenkring toe, gezien: de onzekerheid in hun ogen, de onbestemde en toch sluimerende existentiële angst, de vervreemding en het als een kanker woekerende wantrouwen.  Telkens opnieuw zag hij hoe de eenzaamheid van Farang onder de verschroeiende tropenzon een dodelijke ziekte werd die hun geest verminkte en hen kwelde tot ze er aan onderdoor gingen, meegesleurd in een kolkende maalstroom van misplaatste eigenwaan en snotterend zelfbeklag. Als ze begonnen te zinken klampten ze zich wanhopig vast aan elke strohalm, al was het een hoer uit Soi Cowboy of Pattaya… Gelukkig was hij nooit zo radeloos geworden. Al was het misschien, wie weet, een paar keer in z’n wilde jaren, kantje boordje geweest. Maar met de jaren was de wijsheid gekomen. J. was uiteindelijk bewust celibatair gebleven, een gezworen vrijgezel die, wanneer het begon te kriebelen, in Chiang Mai op een paar los-vaste vriendinnen kon terugvallen. Een huwelijk was al helemaal niets voor hem. Hij was het volmondig eens met zijn landgenoot Oscar Wilde  en citeerde hem met de regelmaat van de klok tot lering en vermaak: ‘Als wij mannen trouwden met de vrouwen die we verdienden zou het er niet  best voor ons opstaan ‘.

Wordt vervolgd…..

Er zijn geen reacties mogelijk.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website