Op Thailandblog lees je voorpublicatie van de thriller ‘Stad der Engelen’ die zich, zoals de titel al laat vermoeden, integraal in Bangkok afspeelt en is geschreven door Lung Jan. Vandaag deel 3.


Hoofdstuk 3.

De volgende ochtend was J. vroeg opgestaan. Terwijl hij rustig een kommetje cornflakes naar binnen speelde, keek hij z’n bankrekening na en merkte tot zijn voldoening dat Khun Anuwat woord had gehouden. Het gevraagde voorschot om z’n eerste onkosten te vergoeden stond al op zijn zichtrekening bij de Siam Commercial Bank. Yes. Hij was er klaar voor. J. overliep in gedachten de verschillende stappen die hij ’s avonds op papier had gezet. Een goede en systematische planning in combinatie met ouderwetse maar oerdegelijke research waren altijd zijn beste troeven geweest en hij wou zeker nu, in dit extreem gevoelige dossier, niet in de fout gaan. Nadat hij alles nog eens, voor de zoveelste keer had doorgenomen, leek het globale plaatje te kloppen. O.K. nu was het enkel nog kwestie van het contacteren van de juiste personen en het voeren van een grondig vooronderzoek. J. was optimistisch en schatte zijn kans op slagen hoger in dan 80 %. Maar eerst moest hij er zich van vergewissen of Khun Anuwats verhaal wel steek hield en hij wist precies bij wie hij daarvoor moest aankloppen.

Eén van de voordelen van z’n beroep als kunst- en antiekdealer en natuurlijk ook wel een beetje van z’n academische graad was dat hij in de loop van z’n Thaise jaren een erg interessante reeks van contacten in de cultuurhistorische sector had kunnen leggen. Hij had een behoorlijk stevige reputatie in zijn vakgebied opgebouwd, die door het publiceren van een aantal artikels over Sukhothai-aardewerk in vakbladen en een lezingenreeks voor de prestigieuze Siam Society, alleen maar versterkt werd. Er waren maar weinig deuren die voor hem nog gesloten bleven. Een feit dat af en toe erg handig bleek te zijn, zoals vandaag.

J. nam een geel-groene taxi naar het Nationaal Museum aan Naphrathard Road tegenover de immens grote vlakte van Sanaam Luang. Hij was al jaren kind aan huis in deze instelling die in 1874 op het paleisterrein van de vice-koning van Siam was ontstaan uit de ietwat chaotische, om niet te zeggen rommelige verzameling antiquiteiten en kunst die koning Chulalongkorn van z’n vader had geërfd. Het stond decennialang bekend voor z’n weinig overzichtelijke, niet echt aantrekkelijke en stoffige collecties. Maar daar was gelukkig de laatste jaren verandering in gekomen en systematisch wordt het volledige museum nu gerenoveerd en heringericht. En dat was maar goed ook vond J. want het museum bevatte één van de rijkste en boeiendste collecties van Zuidoost Aziatische kunst ter wereld. Hij wandelde door de wachtpost naast de imponerende Siwamokkhapphiman, de audiëntiehal, waar de vice-koningen hof hielden, en zag dat tussen het schitterende teakhouten Rode Paviljoen en de Buddhisawan tempel Prof. Dr. Siriporn Thepsuth hem al breeduit lachend stond op te wachten. Bij haar geboorte hadden haar ouders haar naar Thais gebruik een roepnaam gegeven. In haar geval was dat Noi, wat kleintje betekent. Ze hadden zich niet erger kunnen vergissen. De baby Noi was uitgegroeid tot een volwassen vrouw, die net geen 1,90 lang was. Toen ze J. de hand drukte werden z’n vingers fijngeknepen door haar stevige, met eelt bedekte knuist. Zij was een van de belangrijkste archeologen van het land en was als departementshoofd verbonden aan het Thaise Fine Arts Departement. Zij was echter vooral een absolute autoriteit met betrekking tot de rijke en fascinerende geschiedenis van het Siamse koninkrijk Ayutthaya waar ze verschillende belangrijke opgravingen had geleid.

J. was jaren geleden al met haar bevriend geraakt omdat hij haar passie voor deze legendarische kosmopolitische stadsstaat deelde. Al tijdens zijn studie kunstgeschiedenis aan het Departement of Fine Arts van de universiteit van Hong Kong was hij geïntrigeerd geraakt door de in een waas van mysterie gehulde oorsprong van het in Thailand bijzonder populaire Bencharongporselein. Er is nauwelijks iets met zekerheid geweten over het ontstaan van dit erg kleurrijke aardewerk. Veel lijkt er op te wijzen dat de vroegste sporen terug te vinden zijn in China tijdens het kortstondige bewind van de vijfde Ming-keizer Xuanden die van 1425 tot 1435 regeerde over het Rijk van het Midden. Eén van de weinige historisch vaststaande gegevens is dat het in de ovens van provincie Zheijang aan de Oost-Chinese Zee ontstond en populair werd onder het bewind van keizer Chenghua. De legende gaat dat een Chinese prinses werd uitgehuwelijkt aan een Siamese koning en zo dit verfijnde porselein aan het Siamese hof in Ayutthaya introduceerde. Wellicht werd Bencharong voor het eerst in Ayutthaya gebruikt aan het hof van koning Prasat Thong. J. had zijn masterproefschrift gewijd aan een studie van het porselein dat uit deze periode stamde en was zo gefascineerd geraakt door de aanwezigheid van de Farang, de Europeanen in deze stad.

In 1511 zonden de Portugezen een eerste diplomatieke missie naar de stadsstaat. Ze werden gevolgd door de Hollanders, Engelsen en Fransen Ze werden allemaal, zonder uitzondering betoverd door de pracht en praal van dit belangrijke handelscentrum. Ayutthaya trok kooplieden, missionarissen, avonturiers en huurlingen aan. Het was dus, naar het aanvoelen van J. een beetje Bangkok avant la lettre.  De Hollanders van de Vereenigde Oostindische Compagnie, de beruchte VOC hadden er Baan Hollanda, een eigen nederzetting rond de VOC Factorij, naast het Japanse dorp. Ze noemden het met kanalen en vlieten doorsneden  Ayutthaya, het Venetië van Azië.

Kom J. laat ons naar mijn kantoor wandelen voor je begint te vragen. Dat praat rustiger.’  Ze verlieten het terrein van het museum en gingen over koetjes en kalfjes pratend naar rechts waar een paar honderd meter verder het hoofdkwartier van het Fine Arts Departement in een door  het Europese neo-classicisme geïnspireerd gebouw gehuisvest was.   

Het was minstens twee jaar geleden dat J. nog in Noi’s kantoor was geweest, maar er was volgens hem geen spat aan veranderd. Het was nog steeds een onoverzichtelijke chaos van ordeloos opeengestapelde archiefdozen, uitpuilende bibliotheekkasten, achteloos weggepropte kartonnen kaartenkokers en dozen vol potscherven en andere artefacten die het onderzoeken waard waren. De vraag was alleen wanneer… Hij moest eerst een handvol volumineuze en vooral topzware naslagwerken en een bemodderde metaaldetector verkassen voor hij in een stoel kon neerploffen. Na het inschenken van de thee brandde Noi los:  ‘Zo J., waaraan dank ik dit onverwachte bezoek ? Mijn secretaris die je gisteren voor een afspraak had gebeld zei dat je overweegt om een artikel over de verloren goudschatten van Ayutthaya te schrijven.’

Ja, dat klopt. ’ J, was niet echt een goeie leugenaar maar hopelijk merkte ze dat niet.

Waarom ? Ben je eindelijk uitgekeken op dat saaie aardewerk van jou ? Genoeg potjes gebroken?’ lachte ze.

Niet echt nee, maar ik heb de laatste maanden wat research gedaan over de artefacten uit de Ayutthaya periode en het viel me daarbij op dat er nauwelijks gouden of zilveren objecten bewaard zijn gebleven. Hoe komt dat ?

Ja, dat klopt. We hebben slechts een paar gouden objecten uit die periode. En dat is echt jammer want de Ayutthayanen hadden in heel Azië een stevige reputatie als meesters-edelsmeden. De reden waarom dit zo is ligt voor de hand. Op 7 april 1767, na een uitputtend beleg van bijna 15 maanden, werd Ayutthaya door Birmese troepen te vuur en te zwaard ingenomen en verwoest. In een orgie van niets en niemand ontziend geweld werd de stad met de grond gelijk gemaakt. Tienduizenden half verhongerde inwoners werden verkracht, over de kling gejaagd of als slaven naar Birma gevoerd. Zelfs de in de stad residerende buitenlanders werden niet gespaard en ook de katholieke, door Franse missionarissen gebouwde Sint Jozefkathedraal werd verwoest. Na meer dan drie weken van plunderen en brandschatten herinnerden alleen de rokende puinen nog aan een meer dan drie eeuwen oud dynastiek en religieus machtscentrum dat de verbeelding van zo veel buitenlandse bezoekers had geprikkeld.’

Niet voor niets dat tot op de dag van vandaag de Birmezen niet écht geliefd zijn in Thailand, behalve dan om als onderbetaalde gastarbeiders het vuile werk voor de Thai op te knappen…’ stelde J. kritisch.

Helaas moet ik je gelijk geven J. Het anti- Birmaanse ressentiment zit intussen – meer dan 250 jaar na dato – nog steeds goed ingebakken in het Thaise collectieve geheugen. Mondelinge overleveringen, historiserende literatuur, schoolboeken, muziek en film cultiveren niet alleen het grootse, machtige verleden van Ayutthaya maar ook het stereotiepe beeld van de naar hartenlust plunderende en moordende barbaarse Birmanen.  Historische mythes, die spijtig genoeg kritiekloos door een aantal van mijn collega-historici kunstmatig in leven worden gehouden. Ze voedden een sentiment van nationale trots en dat onbestemde gevoel van Thainess waar de huidige bewindslui graag mee plegen te koketteren. Dat de glorierijke Siamezen het bij tijdgenoten verkorven hadden omdat ze zélf ook niet bepaald als lieverdjes bekend stonden is een detail van de geschiedenis waar men liever niet bij stilstaat…’

‘ Je slaat daar volgens mij de nagel op de kop,’ zei J. ‘ik ben geen échte kenner van de Thaise geschiedenis maar weet er naar mijn bescheiden mening wel genoeg van af om af en toe te slikken wanneer ik weer eens een Thais geschiedenisboek doorblader. Maar goed, de stad werd dus wel degelijk vakkundig geplunderd ? 

‘ Dat mag je wel stellen ja. De Birmezen hebben echt dagenlang alles op alles gezet om de fabelachtige rijkdommen, de edelmetalen en kostbare stenen te vinden en te stelen.  Het meest schrijnende voorbeeld van het niets ontziende fanatisme waarmee de Birmezen te werk gingen is volgens mij wat er met Phra Si Sanphet is gebeurd. Dit was een zestien meter hoog bronzen en met driehonderdveertig kilo puur goud bekleed Boeddhabeeld dat in het jaar 1500 in de grote Wihan, de entree tot de Wat Phra Si Sanphet, het koninklijke tempelcomplex, werd geplaatst door koning Ramathibodi II. Dit beeld was veel te kolossaal en te zwaar om mee te nemen naar Birma. Bijgevolg stapelden ze er metershoog dikke stapels hout en takkenbossen tegenaan en staken de zaak in brand om zo de massieve gouden platen te smelten. Je kan op deze site nog steeds de acht meter brede sokkel zien die het 64 ton zware beeld ooit heeft gedragen.’

‘Is er dan écht helemaal niks bewaard gebleven ? ‘

‘Soms hebben we geluk of helpt het toeval. Zo werden een paar dieven bij de lurven  gevat die in 1957 de crypte van de kolfvormige prang in Wat Ratcharburana hadden geplunderd. Uit deze crypte, die sinds 1424 ongeschonden was geweest, werd onder meer een grandioos, met goud en edelstenen ingelegd koninklijk zwaard gerecupereerd. Het valt nu te bewonderen in het Nationaal Museum Chao Sam Phraya in Ayutthaya. In dit museum kan je ook een prachtige, massief gouden en met edelstenen bezette knielende olifant vinden. Een schitterend voorbeeld van het hoge niveau van het technische kunnen van de goudsmeden in Ayutthaya. Ook dit kostbare kleinood kwam overigens uit Wat Ratcharburana. En dan is er natuurlijk ook nog de gouden Boeddha die nu hier, in Wat Traimit te bewonderen is.’

‘Een gouden Boeddha ?’ J. spitste zijn oren.

‘Ja, het beeld stamt uit de dertiende eeuw, en werd wellicht net voor de val van Ayutthaya stroomafwaarts naar Ban Kok gebracht, toen niet meer dan een dorpje bij een fort aan de Chao Praya, en daar begraven. Dit vier meter hoge en vijf ton wegende gipsen Boeddhabeeld werd in 1955 bij toeval door arbeiders ontdekt bij uitbreidingswerken aan de haven. Het stond twintig jaar lang in Wat Traimit, waar het ook zijn definitieve plek zou krijgen. Bij het transport naar deze locatie viel het plots uit de hijskraan. Het pleisterwerk was gebarsten en tot hun stomme verbazing verscheen voor de ogen van de omstaanders als bij toverslag een Boeddha van 18-karaats goud. Vermoedelijk was het beeld met een dikke gipslaag bedekt om het te verbergen voor Birmese plunderaars…’  

‘Zijn er nog gouden Boeddha’s uit Ayutthaya bekend ?’

‘Ja, in de hoofdbot van Wat Pho bevindt zich een erg mooie mediterende Boeddha die door de Siamese legeraanvoerder prins Maha Sura Singhanat, de broer van Rama I, gered werd uit Ayutthaya. Dit is overigens een erg apart beeld want op het voetstuk en de deuren staan taferelen uit het eeuwenoude Ramakien-epos.

J. liet dit allemaal even bezinken terwijl hij van z’n thee nipte. ‘ Over Wats gesproken… Heb jij enig idee of Wat Suwan Dararam gespaard is gebleven ?’

Wat Suwan Dararam..?’ Noi keek hem onderzoekend aan ‘ Uitgerekend die tempel is een schoolvoorbeeld van de enorme schaal van verwoesting die de stad had getroffen.  Het was een van de eerste tempels die de Birmezen hadden bereikt nadat ze de stadsmuur hadden bestormd. De monniken die niet gevlucht waren werden zonder genade afgemaakt en de tempel werd compleet, maar dan ook écht compleet verwoest. Het klooster dat je vandaag op deze site aantreft werd bijna dertig jaar later gebouwd door Rama I. ‘

‘Heb jij iets met Wat Suwan Dararam ? Waarom die interesse in een, bij het grote publiek, nauwelijks bekende tempel ? ‘ vroeg ze argwanend.

‘Oh, helemaal niet. Ik ben er een paar weken geleden geweest om de muurschilderingen over het leven van koning Naresuan te bekijken. ‘ J. hoopte dat dit onschuldig genoeg klonk.

Ja die fresco’s… Mooi hoor, maar pas op het einde van de jaren twintig van de vorige eeuw geschilderd.’

‘Iets heel anders nu, stel dat er bijvoorbeeld wegenwerken of rioleringswerken in Ayutthaya moeten gebeuren. Zijn de aannemers dan verplicht dit te melden aan het Fine Arts Departement ?’

‘Artikel 7bis van de Thaise Act on Ancient Monuments, Antiques Objects of Art and National Museums  van 2 augustus 1961 is duidelijk: Als het binnen de als Ayutthaya Historical Park afgebakende zone gebeurt, in principe wel, maar je weet hoe dat in de praktijk jammer genoeg vaak gaat. Soms is er al gegraven voor we ter plekke konden komen. In andere gevallen draaide de bureaucratische molen te langzaam en komen we veel te laat op dergelijke sites aan…’

En hoe zit het dan concreet als er iets wordt gevonden. Bestaat er zoiets als een meldingsplicht ?

‘ Het Charter on Cultural Heritage Management geeft in grote lijnen aan hoe de sector moet omspringen met het waardevolle erfgoed maar heeft het niet echt over de individuele verantwoordelijkheid. De Thaise overheid gaat er blijkbaar een beetje naïef van uit dat ieder die iets belangwekkend vindt, zijn burgerplicht zal doen en dit ook aangeeft…’

Wees eens heel eerlijk… Bestaat er volgens jou, en gebaseerd op jouw jarenlange en erg gewaardeerde expertise een reële kans  dat er ergens in Ayutthaya nog kostbaarheden verborgen liggen ?’

Waarom ? Ben je van plan op schattenjacht te gaan misschien ? ‘ Opnieuw klonk achterdocht door in haar tegenvraag. Ze respecteerde J. maar ze kende ook zijn reputatie van sympathieke schavuit en was steeds op haar hoede wanneer ze met hem sprak.

Nee, helemaal niet, gekkie. Het is een louter hypothetische vraag, gewoon, je weet wel, uit interesse…

Noi dacht even na.

De kans bestaat ja. De site van het Historical Park is nog lang niet volledig onderzocht. Andere delen van de oude stad zijn overbouwd. Het is niet ondenkbaar dat er kostbaarheden werden begraven voor de val van de stad. De inwoners hadden immers tijdens het lange beleg van de stad genoeg tijd om waardevolle spullen te verbergen. Volgens sommige contemporaine bronnen waren de Birmezen hier zelfs van overtuigd en zouden ze sommige inwoners doodgemarteld hebben in de hoop een bekentenis over verborgen schatten aan hen te ontfutselen. Of misschien werden er wel artefacten buiten de stadsrand verborgen…. ‘ ging ze aarzelend verder.

Het staat bijvoorbeeld historisch vast dat de steeds bijzonder goed geïnformeerde Hollanders van de VOC ergens december 1765, toen duidelijk werd dat de stad zou omsingeld en belegerd worden, hun personeel uit de stad naar Batavia heeft geëvacueerd. Als het voor de Hollanders al mogelijk was om zonder kleerscheuren door de Birmese lijnen te raken, dan moet dat zeker ook voor de Siamezen met hun veel betere terreinkennis mogelijk zijn geweest.

Noi pauzeerde even. Toen ze verder ging leek er een onmiskenbare ondertoon van deceptie in haar uiteenzetting te zijn geslopen.

‘Iets wat ons, als historici buitengewoon frustreert, is dat we echt geen flauw benul hebben over wat er precies aan kostbaarheden in de stad te vinden was op het ogenblik van de val. De Birmezen hebben namelijk ook alle archieven in brand gestoken. Over het bestaan van een fantastisch beeld als Phra Si Sanphet weten we alleen omdat dit ook in betrouwbare contemporaine bronnen buiten Ayutthaya was gedocumenteerd. Maar over bijvoorbeeld andere belangrijke Boeddhabeelden weten we niks. Alle relevante documenten zijn samen met de stad en haar inwoners in rook opgegaan. Bij gebrek aan een glazen bol is het bijgevolg vrijwel onmogelijk om gericht te gaan zoeken want we weten zelfs niet waar we naar op zoek zouden moeten zijn… ’

‘Daar kan ik inkomen. Dat moet inderdaad enige wrevel opwekken,’ zei J. op een meelevende toon.

Toen J. een kwartiertje later terug buiten, in de schaduw van de statige bomen bij het Fine Arts Departement stond, wist hij één ding: Anuwat had hem niets op de mouw gespeld. J. was nu een man met een missie.

Wordt vervolgd….

9 reacties op “STAD DER ENGELEN – Een Moordverhaal in 30 hoofdstukken (deel 3)”

  1. Taruud zegt op

    Interessant door de historische informatie. Ik had deel 1 en 2 niet gelezen, maar ga dat alsnog doen. Ik houd van verhalen, die geënt zijn op de werkelijkheid. Ik ben benieuwd. Door de titel was ik aanvankelijk niet geïnteresseerd.

    • Rob V. zegt op

      Detectives trekken mij ook niet, en witneuzen in Thailand ook niet echt. Maar geschiedenis en politiek natuurlijk wel. 🙂 Ik kreeg bij hoofdstuk 3 dan ook de neiging iets op te merken over hoe de Thai zelf net zo goed geplunderd hebben, En hoe de politici en geschiedschrijvers het excuus van nationale schaamt hebben geframed en misbruiken (die verdomde Birmezen, die vervloekte Fransen). Maar dan zal ik de lezers wel storen.. Dus verwijs ik maar naar het boek ‘The Lost Territories: Thailand’s History of National Humiliation’ voor mensen die daar interesse in hebben.

      • Lung Jan zegt op

        Dag Rob,
        Je weet toch dat wij – wat het geschiedenisbesef van de Thai betreft – het vaak eens zijn… In deze met historische verwijzingen opgesmukte thriller heb ik het niet kunnen nalaten om hier een daar naar dit historische ‘kromdenken’ te verwijzen…
        Ik heb overigens in dit hoofdstuk verwezen naar het plunderen door de Siamezen getuige volgend citaat : ‘…Dat de glorierijke Siamezen het bij tijdgenoten verkorven hadden omdat ze zélf ook niet bepaald als lieverdjes bekend stonden is een detail van de geschiedenis waar men liever niet bij stilstaat…’’
        Vergeef me dat ik het nodig vond een thriller te schrijven maar na meer dan 30 meestal academisch onderbouwde non-fictie-werken wou ik eens ‘iets anders proberen’, waarbij ik mijn liefde voor land en volk (maar niet voor de Leiders) eens op een andere manier probeerde te verwoorden…

        • Rob V. zegt op

          Beste Lung Jan, ik zal met de hand over mijn hart strijken en je vergeven… 555 Helemaal geen slecht idee om eens wat anders te proberen. Dit soort verhalen is niet helemaal mijn ding maar ik zal tot het einde lezen en dan een oordeel geven. Misschien moet ik dan jou op vergeving vragen… Enne, die liefde de je noemt, ja die deel ik.

    • Lung Jan zegt op

      Dag Taruud,

      Een flink deel van deze thriller is gebaseerd op waar gebeurde feiten. De realiteit overtreft immers maar al te vaak, en soms jammer genoeg, de fictie… Héél dit verhaal is opgehangen aan wat er begin jaren negentig aan de Thais-Cambodjaanse grens is gebeurd waar hoge Thaise legerofficieren méér dan gewillig een oogje toeknepen voor de naar de grensregio gevluchte Khmer Rouge van Pol Pot. Ik ga hierbij ook uitgebreid in op de operaties van schimmige Thaise legereenheden als Task Force 838 en Special Warfare Unit 315 en andere, door de CIA begeleide missies in Zuidoost Azië…. Deze historische feiten lopen als een rode draad door dit verhaal dat bol staat van intriges, bedrog en een duister familiegeheim…De meeste locaties in dit verhaal zijn trouwens ook bestaand en heb ik, zoals dat van een auteur verwacht kan worden, naar ‘eigen godsvrucht en vermogen’ proberen te beschrijven… Veel leesplezier…

  2. Freek zegt op

    Beste Lung Jan,

    Kunt u niet wat meer hoofdstukken per aflevering plaatsen? Het is een geweldig verhaal en ik kan haast niet zolang wachten om naar het einde toe te lezen.

  3. Koen Olie zegt op

    Goed geschreven detective, mooi dat er veel geschiedenis in verwerkt is, nieuwsgierig hoe dit gaat verder zal gaan.
    Al hoewel een verhouding tussen J en het nichtje niet te vermijden is, dat lag iets te makkelijk voor de hand.
    Komt er later nog een officieele uitgave?

    • Rob V. zegt op

      Een verhouding? Ik hoop het niet, wat moet zo’n jonge slimme dame nu met zo’n man van gevorderde leeftijd? Ik lees alleen dat de hoofdrolspeler wel oog heeft voor vrouwelijk schoon, is het even toevallig dat het een jonge dame betreft en geen jongeman of fatsige vrouw… Maar de hoofdrol speler zou wel stom zijn als hij zijn pielemuis achterna gaat in plaats van zijn intuïtie. Wie weet.

      • Lung Jan zegt op

        Heren… ! Heren….!

        Dit verhaal is een hommage aan het ‘Bangkok Noir’- genre en geschreven als een eerbetoon aan een aantal van mijn favoriete thriller-auteurs zoals Ian Rankin, Kinky Friedman, Robert H. Parker, Raymond Chandler en Dashiel Hammett. Dat er een Thaise schone in figureert is louter toeval….:-) Of er ook iets meer dan een zakelijke relatie tussen J. en het nichtje zal ontstaan…? “Que sera, sera…” zong Doris Day al in 1956 in Hitchcock’s “The Man who knew to much”…..


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website